ECLI:NL:RBDHA:2024:16772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.39377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2024, gaat het om een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring die eerder aan eiser was opgelegd. Eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, had op 18 april 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie. Deze maatregel werd op 13 september 2024 opgeheven, waarna eiser beroep instelde tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was en het onderzoek op 14 oktober 2024 gesloten.

De rechtbank overweegt dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring zich beperkt tot de periode na 6 september 2024, aangezien de maatregel tot dat moment rechtmatig was bevonden in een eerdere uitspraak. Eiser stelde dat de maatregel per 3 augustus 2024 onrechtmatig was, omdat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld na een bericht van de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank concludeert echter dat er geen aanleiding is om te oordelen dat verweerder in de te beoordelen periode onrechtmatig heeft gehandeld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39377

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 18 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft op 13 september 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 14 oktober 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. [1] Uit de uitspraak van 12 september 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 6 september 2024, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds 6 september 2024.
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring per 3 augustus 2024 onrechtmatig moet worden geacht, omdat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Op 3 augustus 2024 is bericht ontvangen van de Algerijnse autoriteiten dat de nationaliteit van eiser niet is bevestigd, waarna de lp-aanvraag [2] bij de Algerijnse autoriteiten is afgesloten. Pas op 16 augustus 2024 heeft verweerder weer uitzettingshandelingen verricht, namelijk het voeren van een vertrekgesprek en het opstarten van een lp-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten. Dat verweerder dertien dagen heeft gewacht met het opstarten van een nieuwe lp-aanvraag, maakt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
5. Zoals onder 3 uiteengezet is, is bij uitspraak van 12 september 2024 geoordeeld dat de maatregel van bewaring in de periode van 1 augustus 2024 tot 6 september 2024 rechtmatig was. De periode voorafgaand aan 6 september 2024 ligt daarom nu niet ter toetsing voor. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in de te beoordelen periode onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
6. Ook ambtshalve ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 15 oktober 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraken van 2 mei 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:6962), 10 juni 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:9480), 2 augustus 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:12236) en 12 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:14577).
2.Aanvraag voor een laissez-passer.