ECLI:NL:RBDHA:2024:16825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.28821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag op basis van Armenië als veilig derde land

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Syrische nationaliteit met Armeense etniciteit, heeft op 10 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister heeft deze aanvraag op 18 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard, stellende dat Armenië als veilig derde land kan worden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van de minister, aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat Armenië een veilig derde land is voor eiser. Eiser heeft vier jaar in Armenië verbleven en heeft daar gestudeerd, wat volgens de minister een band met het land impliceert. Eiser betwist echter dat hij een band heeft met Armenië en stelt dat hij daar gediscrimineerd en mishandeld is. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte heeft aangenomen dat eiser opnieuw toegang kan krijgen tot Armenië, gezien zijn Armeense etniciteit en eerdere verblijfsvergunning.

De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor onmenselijke of vernederende behandeling in Armenië. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Berger),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de minister van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 10 juli 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 18 juli 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister tot niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Syrische nationaliteit. Eiser heeft de Armeense etniciteit [2] en kon daardoor een visum krijgen voor Armenië. Vanwege de oorlog in Syrië en om te studeren is hij in 2018 uit Syrië vertrokken naar Armenië. Vervolgens heeft hij in Armenië een verblijfsvergunning gekregen. Eiser denkt niet dat deze verblijfsvergunning nog geldig is. Eiser heeft van augustus 2018 tot en met oktober 2022 in Armenië verbleven en heeft daar vier jaar gestudeerd. Hij ontving van de Armeense overheid studiefinanciering en woonde in een huis met zes vrienden. Eiser geeft aan dat de leefomstandigheden in Armenië heel zwaar waren, waardoor hij in een depressie is beland. Vanwege zijn Syrische afkomst voelde hij zich niet veilig in Armenië. Hij is mishandeld en gediscrimineerd. Dat is ook de reden waarom hij Armenië heeft verlaten. Hij kon Armenië pas verlaten nadat hij zijn diploma had gehaald, omdat hij daarna in aanmerking kwam voor een studiebeurs. In oktober 2022 is eiser naar Hongarije vertrokken om daar verder te studeren. Op 10 juli 2023 is eiser in Nederland aangekomen en heeft hij een asielaanvraag ingediend.
Het bestreden besluit
5. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat Armenië als veilig derde land voor eiser kan worden beschouwd. De minister neemt aan dat eiser een band met Armenië heeft opgebouwd, omdat eiser daar voor een langere periode, namelijk vier jaar, heeft verbleven en gestudeerd. Ook heeft eiser de Armeense etniciteit en spreekt hij Armeens. Volgens de minister is het, gelet op eisers eigen verklaringen en omdat hij eerder een visum heeft gehad, aannemelijk dat hij weer tot Armenië wordt toegelaten. Eiser heeft immers verklaard dat hij gemakkelijk een visum kon krijgen omdat hij Armeens is. Ook is het goed mogelijk dat hij op dit moment nog een Armeense verblijfsvergunning heeft die geldig is. Daarbij heeft eiser geen enkele stap ondernomen waaruit blijkt dat het voor hem niet mogelijk is om toegang tot Armenië te verkrijgen. Verder heeft de minister overwogen dat Armenië een veilig derde land is, omdat het is aangesloten bij de relevante internationale (mensenrechten)verdragen. Er zijn geen signalen dat Armenië het principe van non-refoulement schendt. Hiervoor geldt een uitzondering voor een specifieke groep Azerbeidzjanen. Eiser behoort als etnische Armeen niet tot deze groep. Daarbij heeft eiser niet met goed onderbouwde individuele verklaringen aannemelijk gemaakt dat hij in Armenië persoonlijk te vrezen heeft op een onmenselijke of vernederende behandeling, in de zin van het internationale verdrag of artikel 3 van het EVRM. Tot slot heeft de minister gesteld dat Armenië een nationale asielprocedure kent die toegankelijk is en dat eiser op grond van de Law on Refugees and Asylum toegang heeft tot basisvoorzieningen, zoals arbeid, sociale zekerheid, gezondheidszorg en onderwijs. De minister heeft dan ook besloten tot niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser.
Is Armenië een veilig derde land voor eiser?
Toetsingskader
6. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd. De bepalingen voor het beoordelen van de vraag of sprake is van een veilig derde land zijn neergelegd in artikel 3.106a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en verder uitgewerkt in artikel 3.37e, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) en in paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
6.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraken van 13 december 2017 [3] het toetsingskader voor het tegenwerpen van een veilig derde land uiteengezet. Hieruit volgt dat de minister eerst moet beoordelen of een vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land, dat het voor hem of haar redelijk is daar naartoe te gaan. Daarna moet de minister beoordelen of aannemelijk is dat de vreemdeling tot dit land wordt toegelaten. Vervolgens is het aan een vreemdeling om aan te tonen dat de door de minister geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot het land, in zijn geval niet aanwezig zijn. Als laatste moet de minister beoordelen of de vreemdeling in dit land volgens de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 zal worden behandeld. Kort gezegd moet het aannemelijk zijn dat de vreemdeling in het derde land niet wordt geconfronteerd met vervolging of ernstige schade, dat het derde land het beginsel van non-refoulement naleeft en dat voor de vreemdeling de mogelijkheid bestaat om in het derde land om verlening van de vluchtelingenstatus te verzoeken en, als tot erkenning als vluchteling wordt overgegaan, om bescherming te krijgen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
De rechtbank zal hieronder de door eiser aangevoerde gronden aan de hand van dit toetsingskader bespreken.
Band met Armenië
7. Eiser betwist dat hij een band heeft met Armenië. Hij heeft in Armenië geen netwerk en de vrienden die hij tijdens zijn studie had zijn allemaal weg of overleden. Daarbij betoogt eiser dat het gelet op zijn individuele omstandigheden niet redelijk is om hem terug te sturen naar Armenië. [4] Eiser omschrijft zichzelf als een open minded Syrische vluchteling met een - in de Armeense context - opvallend uiterlijk die zich uitspreekt voor mensenrechten, waaronder de rechten van personen die behoren tot de LHBTI+ community. Deze levensopvatting sluit niet aan bij de Armeense cultuur.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser een zodanige band heeft met Armenië dat het voor hem redelijk is om terug te gaan. De minister heeft in dit verband terecht verwezen naar paragraaf C2/6.3 van de Vc 2000, waaruit volgt dat een band met een derde land in ieder geval wordt aangenomen, als een vreemdeling voor een langere periode in dat land heeft verbleven. Het is niet in geschil dat eiser van augustus 2018 tot en met eind oktober 2022 in Armenië heeft verbleven. Hij heeft daar gestudeerd, ontving van de Armeense overheid studiefinanciering en woonde in een huis met zes vrienden. Eiser kon dan ook in zijn onderhoud voorzien. Daarnaast is eiser etnisch Armeens en spreekt hij de Armeense taal. Zoals ook uit de Afdelingsuitspraak van 6 oktober 2022 volgt, wijzen deze laatste omstandigheden ook op een zodanige band met Armenië dat het redelijk zou zijn naar dat land toe te gaan. [5] Dat eiser geen sociaal netwerk meer heeft in Armenië is niet onderbouwd, en maakt het voorgaande overigens ook niet anders. De minister heeft tot slot ook oog gehad voor eisers individuele omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat zijn levensopvatting volgens eiser niet aansluit bij de Armeense cultuur. [6] Dit is echter geen omstandigheid die meebrengt dat eiser geen band heeft met Armenië.
Toelating tot Armenië
8. Eiser betoogt dat er reële aanknopingspunten voor toelating tot Armenië moeten zijn. Zo zou het duidelijk moeten zijn dat eiser een geldig(e) vergunning of visum krijgt. Dat is nu niet het geval. Dat hij eerder een studievisum heeft verkregen voor Armenië is niet voldoende om aan te nemen dat hij opnieuw toegang zal krijgen. Hij zal immers niet meer gaan studeren, zodat hem niet op die grond een visum zal worden verstrekt.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat eiser in het bezit is geweest van een Armeens visum en verblijfsvergunning en dat hij eerder toegang tot en verblijf in Armenië heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het in beginsel aannemelijk is dat eiser toegang kan krijgen tot Armenië. Uit de verklaringen van eiser blijkt immers dat hij vanwege zijn Armeense etniciteit makkelijk een visum kan verkrijgen en in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning. [7] Dit vindt steun in de omstandigheid dat hij eerder een visum en een verblijfsvergunning heeft gehad. Ook stelt de minister terecht – en dat is overigens ook niet door eiser weersproken – dat eiser vanwege zijn Armeense etniciteit, gemakkelijk de Armeense nationaliteit kan verkrijgen. Dat eiser dit niet wil, maakt dit niet anders. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat de minister moet onderzoeken of eiser ook daadwerkelijk toegang verkrijgt tot Armenië, is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 38, vierde lid, van de Procedurerichtlijn niet volgt dat op voorhand, ten tijde van het nemen van het asielbesluit [8] , moet vaststaan dat eiser wordt toegelaten tot het veilige derde land. [9] Eiser heeft vervolgens niet aangetoond dat de door de minister geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot Armenië, in zijn geval niet aanwezig zijn. Eiser heeft op zitting ook aangegeven dat hij geen inspanningen heeft verricht om opnieuw toegang tot Armenië te verkrijgen, terwijl dit wel van hem mag worden verwacht.
Bedreiging met refoulement, vervolging of ernstige mensenrechtenschendingen?
9. Eiser betoogt allereerst dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende heeft benoemd welke informatiebronnen ten grondslag liggen aan de beoordeling dat Armenië een veilig derde land is. Uit de Afdelingsuitspraak van 6 oktober 2020 volgt dat de minister bij het onderzoek naar en de beoordeling van een veilig derde land de in artikel 3.37e, eerste lid van het VV 2000 genoemde informatiebronnen –mits beschikbaar – gebruikt. [10] De enkele verwijzing door de minister naar Informatiebericht (IB) 2023/13 volstaat volgens eiser dan ook niet, omdat IB 2023/13 nauwelijks bronvermelding bevat. Eiser betoogt verder dat Armenië geen veilig derde land voor hem is. Een derde land is slechts veilig als in zijn algemeenheid geen risico wordt gelopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser is van mening dat dit in Armenië niet het geval is. Uit openbare informatie volgt dat de feitelijke situatie voor vluchtelingen in Armenië schrijnend is. Er is een groot tekort aan opvangplekken en er zijn ook herhaaldelijk problemen met betrekking tot sanitaire voorzieningen en voedselvoorzieningen. Ook is de financiële hulp niet toereikend om aan basisbehoeften te voldoen. [11] Tot slot voert eiser aan dat hij ook persoonlijk het risico loopt om slachtoffer te worden van ernstige schade (waaronder materiële deprivatie), uitsluiting en discriminatie. Eiser heeft tijdens zijn verblijf in Armenië systematische discriminatie en buitensluiting ervaren. Ook is hij mishandeld. Hij is in Armenië bovendien dakloos geraakt en had geen kans op de arbeidsmarkt vanwege de ervaren discriminatie. Eiser werd in Armenië achtergesteld omdat hij Syriër is, maar ook omdat hij een open minded persoon is. Dit komt tot uitdrukking in zijn uiterlijk, gedrag en opvattingen. Eiser omschrijft zichzelf als iemand met hippie-idealen en hij maakt zich, bijvoorbeeld, hard voor de rechten van personen die behoren tot de LHBTI+-community. Dit gedachtengoed wordt in Armenië niet geaccepteerd. Ook vreest hij dat hij gerekruteerd kan worden voor de oorlog met Azerbeidzjan, zoals andere Syrische jongens al is overkomen. Anders dan de minister stelt is dit alles wel degelijk aan te merken als een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het niet duidelijk is op welke informatiebronnen IB 2023/13 is gebaseerd. Zoals de minister ook op zitting heeft toegelicht, ligt aan IB 2023/13 een factsheet opgesteld door Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) ten grondslag. In deze tien pagina’s tellende factsheet, die onderdeel uitmaakt van IB 2023/13 en (via IB 2023/13) openbaar te raadplegen is, worden de informatiebronnen vermeld waar de beoordeling op is gebaseerd. Hiermee is voldaan aan artikel 3.37e, eerste lid van het VV 2000. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de minister met de verwijzing naar IB 2023/13 en het opnemen van delen uit IB 2023/13 in het bestreden besluit, voldoende kenbaar heeft gemaakt welke informatiebronnen ten grondslag liggen aan de beoordeling dat Armenië een veilig derde land is. In alle redelijkheid kan niet van de minister worden verwacht dat hij in het bestreden besluit alle onderliggende informatiebronnen opsomt.
10.1
De rechtbank is voorts van oordeel dat de minister niet ten onrechte Armenië als veilig derde land voor eiser heeft aangemerkt. Hiertoe is van belang dat Armenië – zoals volgt uit IB 2023/13 – voldoet aan de algemene eisen om als veilig derde land te dienen. Armenië is partij bij de relevante internationale mensenrechtenverdragen, waaronder het Vluchtelingenverdrag van 1951, het Antifolterverdrag en het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Daarnaast is Armenië aangesloten bij het EVRM. De minister concludeert dat Armenië op basis van de openbare en betrouwbare informatie zich goed aan de internationale regels houdt. Ook heeft Armenië het principe van non-refoulement verankerd in haar grondwet en in de Law of the Republic of Armenia on Refugees and Asylum. [12] Ook heeft de minister terecht meegewogen dat uit de beoordeling door minister van 26 april 2022 volgt dat Armenië wordt beschouwd als een veilig land van herkomst [13] . Eiser heeft hier onvoldoende tegenovergesteld. In het door eiser overgelegde EVN-artikel staat weliswaar dat er in Armenië problemen bestaan over onder andere opvangplekken, sanitaire voorzieningen en voldoende financiële middelen, maar dit is onvoldoende om te kunnen concluderen dat Armenië in algemene zin de mensenrechten niet naleeft en er een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM
10.2.
Eiser stelt verder zich niet veilig te voelen in Armenië, te worden gediscrimineerd en te zijn mishandeld vanwege zijn Syrische nationaliteit. De minister stelt terecht dat op basis van de eigen verklaringen van eiser er geen sprake is van een situatie die zodanig slecht is dat gesproken kan worden van een schending van artikel 3 van het EVRM. De minister overweegt terecht dat niet is gebleken dat de door eiser ondervonden discriminatie een dusdanige ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden heeft opgeleverd dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Immers, eiser heeft ruim vier jaar aan de universiteit van Armenië gestudeerd en de rechten voortvloeiende uit zijn studievisum zijn door Armenië nageleefd. Ook kan de rechtbank de minister volgen in zijn opvatting dat de mogelijke moeilijkheden die eiser veronderstelt te gaan krijgen, zoals de mogelijkheid te worden gerekruteerd voor de oorlog met Azerbeidzjaan, situaties zijn waar eiser persoonlijk niet mee te maken heeft gehad en dan ook onvoldoende zijn onderbouwd om te concluderen dat eiser te vrezen heeft in de zin van artikel 3 van het EVRM. Daarbij acht de rechtbank voorts van belang dat eiser niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk heeft gemaakt, dat hij vanwege de gestelde persoonlijke problemen niet de bescherming kan inroepen van de Armeense (hogere) autoriteiten, of dat dit bij voorbaat zinloos zou moeten worden geacht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk bij terugkeer naar Armenië een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
Terugkeerbesluit
11. Eiser stelt dat de minister Syrië niet als land van terugkeer had mogen opnemen in het terugkeerbesluit. Dit volgt uit het IB 2021/8, waaruit blijkt dat een veilig derde land in principe slechts tegengeworpen wordt bij een potentiële inwilliging. Op zitting heeft de minister aangegeven dat Syrië - naast Armenië - per abuis is opgenomen in het terugkeerbesluit. De minister heeft verzocht dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat aannemelijk is dat eiser door dit gebrek niet is benadeeld. De rechtbank volgt dit en zal dan ook aan het zorgvuldigheidsgebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Vanwege het gebrek ziet de rechtbank wel aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten van eiser.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep van eiser is ongegrond. Dat betekent dat hij geen gelijk krijgt. De minister heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de minister de door eiser gemaakte kosten voor de in beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet vergoeden. De vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 875,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van L.H. Scholten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Verslag gehoor aanmeldfase, pagina 11.
3.Uitspraken van de ABRvS van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3380, r.o. 5.3, en ECLI:NL:RVS:2017:3381.
4.Eiser verwijst naar ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:122.
5.ABRvS 6 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2356.
6.Zie pagina 3 van het voornemen van 21 juni 2024 en pagina 3 van de beschikking van 18 juli 2024.
7.Aanmeld gehoor, pagina 11.
8.Als bedoeld in artikel 33, tweede lid, aanhef en onder c van de Procedurerichtlijn.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juli 2024 van de rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2024:11524
10.ABRvS van 6 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2356.
11.Eiser verwijst hiervoor naar EVN-artikel, [website 1],
12.Artikel 55 eerste lid van de grondwet van Armenië, en artikel 9 van de Law of the Republic of Armenia on Refugees and Asylum
13.Voornemen van 21 juni 2024, pagina 3.