In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de opvolgende asielaanvraag van 4 april 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op het niet tijdig nemen van besluiten door bestuursorganen. De minister van Asiel en Migratie had binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar deze termijn is verstreken. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op, waarbij de minister binnen zestien weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen. De rechtbank heeft het 8+8-wekenmodel toegepast, zoals eerder bevestigd in jurisprudentie van de Raad van State. De minister moet een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.