ECLI:NL:RBDHA:2024:16914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.32607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van 12 april 2023. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 15 maanden is verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken. Het beroep is kennelijk gegrond. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie hierover, alleen een rechterlijke dwangsom opleggen. Daarnaast zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32607

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van 12 april 2023.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
2.1.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2.2.
Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, onder b, van de Vw is de termijn met negen maanden verlengd.
Overwegingen
3. De rechtbank stelt verder vast dat de beslistermijn van 15 maanden is verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken. Het beroep is kennelijk gegrond.
3.1.
Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie hierover [3] alleen een rechterlijke dwangsom opleggen. Daarnaast zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser.
3.2.
In de uitspraak van 8 juli 2020 [4] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen. Dat betekent dat de minister binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
4. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister zestien weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
6. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2022: ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353.