ECLI:NL:RBDHA:2024:16915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.27753
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 20 februari 2023. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. De rechtbank stelt vast dat de asielaanvraag van eiser door de minister is ontvangen op 20 februari 2023. De beslistermijn van 15 maanden is verstreken, en eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. De rechtbank zal de minister een rechterlijke dwangsom opleggen en bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank overweegt dat in dit geval een beslistermijn van 16 weken niet passend is, omdat dit zou leiden tot overschrijding van de bovengrens van 21 maanden. De minister heeft aangegeven binnen negen weken een beslissing te kunnen nemen, wat de rechtbank haalbaar acht. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27753

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

v-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 20 februari 2023.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
2.1.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2.2.
Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw is de termijn met negen maanden verlengd.
Overwegingen
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat de asielaanvraag van eiser door de minister is ontvangen op 20 februari 2023, zoals volgt uit de stempel op de aanvraag en een printscreen van het systeem van de minister. De rechtbank stelt verder vast dat de beslistermijn van 15 maanden is verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
3.1.
Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie hierover [3] alleen een rechterlijke dwangsom opleggen. Daarnaast zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser.
3.2.
In de uitspraak van 8 juli 2020 [4] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding van dit model af te wijken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Als in de onderhavige procedure een beslistermijn van 16 weken wordt opgelegd, eindigt deze termijn na de uit de Procedurerichtlijn [5] voortvloeiende uiterlijke beslistermijn van 21 maanden. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, toepassing van het 8+8-wekenmodel leidt tot overschrijding van die bovengrens van 21 maanden, in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel moet worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. Bij verweerschrift van 7 oktober 2024, geeft de minister aan binnen negen weken een beslissing op de aanvraag van eiser bekend te kunnen maken. De rechtbank acht het daarom niet onmogelijk voor de minister om binnen negen weken op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. De rechtbank acht de nadere termijn zodanig dat deze noch onnodig lang noch onrealistisch kort is.
4. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister binnen negen weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
6. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen negen weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2022: ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353.
5.Artikel 31, vijfde lid van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013).