ECLI:NL:RBDHA:2024:17049
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn ouders, broers en zus. De aanvragen zijn op 10 november 2023 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door de minister verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 8 mei 2024 viel. Eiser heeft de minister op 17 mei 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 7 juni 2024 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twee weken opgelegd waarbinnen de minister een besluit moet nemen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, aangezien het gaat om aanvragen voor gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen acht weken na de uitspraak moet beslissen, met de mogelijkheid tot verlenging van de termijn tot twintig weken als er nader onderzoek nodig is.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en dat er een dwangsom van € 100 per dag moet worden betaald voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, en het griffierecht van € 187 moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 15 oktober 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt.