ECLI:NL:RBDHA:2024:17130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot zicht op uitzetting en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die de Tunesische nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was op 28 februari 2024 opgelegd en op 21 augustus 2024 verlengd met maximaal twaalf maanden. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, omdat eiser zijn verzoek niet voldoende heeft onderbouwd.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 4 september 2024. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen reëel zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat verweerder voldoende stappen heeft ondernomen, zoals het voeren van vertrekgesprekken en het rappelleren bij de Tunesische autoriteiten. Eiser heeft zelf niet actief meegewerkt aan zijn uitzetting, wat zijn situatie bemoeilijkt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende zicht op uitzetting bestaat en dat de belangenafweging door verweerder zorgvuldig is uitgevoerd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 16 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38393

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 21 augustus 2024 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 10 oktober 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Nu sprake is van een vervolgberoep kan de rechtbank bepalen dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [2] Eiser heeft verzocht het beroep op zitting te behandelen. Dit verzoek is echter niet onderbouwd. Ook in wat eiser in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het beroep op een zitting te behandelen.
2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. [3] Uit de uitspraak van 9 september 2024 van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt op 4 september 2024, rechtmatig was. [4] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser heeft in de vertrekgesprekken van 12 augustus en 19 september 2024 verklaard mee te willen werken en gepresenteerd te willen worden. Uit de M-120 blijkt dat op 23 juli 2024 speciale aandacht is gevraagd voor deze zaak bij de consul van Algerije. Hier is geen reactie op gekomen. Eiser stelt gezien de duur van de bewaring dat verweerder opnieuw speciale aandacht dient te vragen. Nu dit achterwege is gelaten, is eiser van mening dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Bovendien, nu er na ruim zeven maanden bewaring nog geen terugkoppeling is ten aanzien van eisers nationaliteit, stelt hij zich op het standpunt dat er geen sprake is van een reëel zicht op uitzetting binnen redelijke termijn. Verweerder dient ook opnieuw een kenbare belangenafweging te maken. De laatste belangenafweging dateert van 21 augustus 2024. Daarin zijn de belangen van eiser niet meegewogen en is enkel een standaardoverweging gebruikt. Bovendien meent eiser dat de bewaring voor hem onredelijk bezwarend. Eiser heeft tijdens het vertrekgesprek van 19 september 2024 verklaard dat de bewaring hem zwaar valt. Daarnaast is hij nog erg jong. Bij eiser is er ook enkel sprake van een passieve frustratie van de terugkeer. De belangenafweging dient dan ook in het voordeel van eiser te vallen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Uit het voortgangsrapport is gebleken dat verweerder sinds 4 september 2024 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd en twee keer heeft gerappelleerd bij de Tunesische autoriteiten. Daarnaast is in het voortgangsrapport opgenomen dat de zaak van eiser op 23 juli 2024 door de landverantwoordelijke van de DIA [5] persoonlijk onder de aandacht van de consul wordt gebracht. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt door niet opnieuw speciale aandacht voor de zaak te vragen bij de consul. Daarbij is ook van belang dat eiser tot nu toe op geen enkele wijze actief meewerkt aan zijn uitzetting door inspanningen te verrichten om identiteits- en nationaliteitsdocumenten te verkrijgen, zoals volgt uit de eerdere beroepen tegen (het voortduren van) de maatregel van bewaring. Dat eiser heeft getracht contact op te nemen met de Tunesische ambassade maar niemand aan de lijn kreeg doet daar niet aan af. Hiermee staat eiser zelf in de weg van een voortvarende uitzetting. Met de eerder genoemde uitzettingshandelingen werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
7. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd uiteengezet dat sprake is van zicht op uitzetting. Zoals de rechtbank in haar uitspraak van 21 februari 2024, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [6] heeft geoordeeld, zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het zicht op uitzetting naar Tunesië binnen een redelijke termijn ontbreekt. Bovendien is op 20 februari 2024 een aanvraag voor een lp verstuurd naar de Tunesische autoriteiten. De sinds het indienen van de lp [7] -aanvraag verstreken tijd leidt zonder nadere aanknopingspunten niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Tunesische autoriteiten voor eiser een lp zullen afgeven of dat er nog een presentatie zal plaatsvinden. De rechtbank merkt daarbij wel op dat nu de reactie van de Tunesische autoriteiten op de lp-aanvraag sinds 20 februari 2024 uitblijft, ligt een spoedige presentatie in de rede. Eiser kan het traject bespoedigen door zijn medewerking hieraan te verlenen. Uit het dossier volgt dat eiser dit nog altijd verzuimt. Er kan niet worden vastgesteld dat zicht op uitzetting ontbreekt als eiser wel zijn medewerking zou verlenen.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 21 augustus 2024 de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden heeft verlengd. Volgens het beleid van verweerder zoals neergelegd in paragraaf A5/6.8 van de Vc [8] moet verweerder in het verlengingsbesluit nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onredelijk bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats is het beroep tegen voornoemd besluit ongegrond verklaard, zodat dit besluit in rechte vaststaat. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom, alle belangen afwegende, het voortduren van de maatregel noodzakelijk wordt geacht. Niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is. Dat de bewaring hem zwaar valt, maakt dit niet anders. Bovendien, zoals hiervoor is overwogen, mag van eiser worden verwacht dat hij volledig en actief meewerkt aan zijn uitzetting. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder bij de belangenafweging heeft betrokken dat eiser onvoldoende actie heeft ondernomen om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen en zijn terugkeer naar Tunesië te bespoedigen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [9]
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 16 oktober 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 96, eerste lid, tweede volzin, van de Vw.
3.Zie de uitspraken van 19 maart 2024, zaak NL24.9610, ECLI:NL:RBDHA:2024:4028 (deze uitspraak is bevestigd in hoger beroep door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 april 2024, zaak nummer 202401869/1/V3), 10 mei 2024, zaak NL24.18502, ECLI:NL:RBDHA:2024:7402, 24 juni 2024, zaak NL24.24202, ECLI:NL:RBDHA:2024:9968 en 9 september 2024, zaak NL24.33321, ECLI:NL:RBDHA:2024:14378.
4.ECLI:NL:RBDHA:2024: 14378.
5.Directie Internationale Aangelegenheden.
6.Van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3990.
7.Laissez-passer.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.
9.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.