ECLI:NL:RBDHA:2024:17183
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen de uitspraak van de rechtbank inzake asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan over het verzet van een Iraanse opposant tegen een eerdere uitspraak van 3 september 2024. De opposant had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze was door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had het beroep van de opposant ongegrond verklaard, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De opposant heeft vervolgens verzet ingesteld, waarin hij aanvoert dat hij gehoord had willen worden en dat er risico op indirect refoulement bestaat bij overdracht aan Tsjechië.
De rechtbank heeft het verzet behandeld op 16 oktober 2024. In de overwegingen heeft de rechtbank vastgesteld dat de in verzet aangevoerde gronden niet leiden tot twijfel over de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister ervan uit mag gaan dat Tsjechië de opposant zal opvangen en zijn asielverzoek zal behandelen, in overeenstemming met internationale verdragen en richtlijnen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opposant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er structurele tekortkomingen zijn in het Tsjechische asiel- en opvangsysteem.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 3 september 2024 in stand blijft. De opposant krijgt geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.