In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.C.M. van der Mark, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zijn aanvraag op 18 februari 2023 ingediend, en de minister had uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Deze termijn is echter met negen maanden verlengd op basis van de WBV 2023/3. Eiser heeft de minister op 13 juni 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, waardoor het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de mogelijkheden voor betrokkenen om in beroep te gaan als deze termijnen niet worden nageleefd. De rechtbank heeft de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 toegepast in haar overwegingen.