ECLI:NL:RBDHA:2024:17306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.36839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard voor statushouder uit Kroatië op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2024, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Kroatië. Eiser, van Eritrese nationaliteit, had op 15 oktober 2024 een asielaanvraag ingediend, maar de minister stelde dat hij zich onmiddellijk naar Kroatië moest begeven, waar hij een geldige asielvergunning heeft tot 11 mei 2027.

De rechtbank heeft op 21 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Eiser had betoogd dat de situatie voor statushouders in Kroatië problematisch was, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat terugkeer naar Kroatië zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank concludeerde dat de minister zich op het standpunt had gesteld dat eiser een zodanige band met Kroatië had dat het redelijk was om daar terug te keren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36839

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. Volckmann),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De minister heeft met het bestreden besluit van 20 september 2024 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming heeft in Kroatië. Eiser dient zich onmiddellijk te begeven naar het grondgebied van Kroatië.
1.1.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL24.36840.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het voorlopige voorzieningenverzoek, op 21 oktober 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk heeft mogelijk verklaren. Zij doet dat aan de hand van eisers beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming bestreden besluit
3. Eiser is geboren op [datum] en is van Eritrese nationaliteit. Eiser heeft op 15 oktober 2024 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft verklaard dat hij sinds 2018 internationale bescherming heeft in Kroatië. Uit de overgelegde documenten blijkt dat zijn verblijfsvergunning asiel geldig is tot en met 11 mei 2027.
3.1.
De minister heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat eiser in Kroatië internationale bescherming heeft. De minister stelt dat eiser, gelet op die Kroatische asielvergunning, een zodanige band met Kroatië heeft dat het redelijk is dat hij daarnaartoe terugkeert. Volgens de minister heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Kroatië in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
Beroepsgronden
4. Eiser heeft betoogd dat in Kroatië sprake is van tekortkomingen in de ondersteuning van statushouders. In dit verband heeft eiser gesteld dat hij geconfronteerd is met obstakels bij het vinden van huisvesting, bij zijn financiële ondersteuning, bij toegang tot medische zorg en het leren van de taal. Ter onderbouwing is in de zienswijze gewezen op het AIDA [1] rapport over Kroatië (update 2023) van juli 2024. In beroep wijst eiser op het rapport van de Office for Human Rights and Rights of National Minorities (OHRRNM): “Social Inclusion of Persons Granted International Protection in the Republic of Croatia” van 4 mei 2022. Volgens eiser zal hij bij terugkeer terecht komen in een situatie van verregaande materiele deprivatie, zodat de drempel van zwaarwegendheid als bedoeld in het arrest Ibrahim [2] is behaald en terugkeer in strijd is met artikel 4 van het Handvest.
Overwegingen van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser internationale bescherming geniet in Kroatië en dat hij beschikt over een asielvergunning die geldig is tot 11 mei 2027, op grond waarvan hij zal worden toegelaten tot het grondgebied van Kroatië. Evenmin heeft eiser betwist dat sprake is van een band met Kroatië. In geschil is of terugkeer naar Kroatië leidt tot een onmenselijke behandeling.
5.1.
Op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag de minister ervan uitgaan dat lidstaten bij de behandeling van statushouders hun internationale verplichtingen nakomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in recente rechtspraak over Dublinclaimanten geoordeeld dat voor Kroatië van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. [3] Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de verwijzing naar het AIDA rapport (update 2023) en de aangehaalde passages uit het rapport van het OHRRNM niet aannemelijk gemaakt dat de situatie voor statushouders in Kroatië zodanig slecht is, dat na terugkeer sprake zal zijn van een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Daartoe overweegt de rechtbank dat de rapporten weliswaar kritisch zijn over het stopzetten van taallessen van overheidswege, en dat uit de informatie volgt dat sommige statushouders bij huisvesting, op de arbeidsmarkt en in de medische zorg te maken kunnen krijgen met discriminatie. Maar uit de rapporten blijkt niet dat voor statushouders in het algemeen sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Kroatische autoriteiten onverschillig zouden staan. Uit de rapporten blijkt namelijk dat statushouders de eerste twee jaar na hun vergunning een woning krijgen en dat verdere huisvesting, onderwijs, de arbeidsmarkt en medische zorg voor statushouders toegankelijk zijn. Ook blijkt uit de informatie dat statushouders in aanmerking komen voor verschillende vormen van sociale bijstand. [4] Tot slot blijkt uit de informatie dat, uit andere passages dan die door eiser zijn aangehaald, er wel (kosteloze) taallessen beschikbaar zijn voor statushouders. [5] De minister heeft dit in het voornemen ook met andere bronnen onderbouwd en dit wordt door eiser als zodanig niet betwist.
5.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet met zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat de Kroatische autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet nakomen.
5.3.1.
Eiser heeft verklaard dat hij een tijdelijke woning heeft gekregen voor twee jaar, dat hij daarna tot zijn vertrek tijdelijke kamers kon huren maar soms op straat terecht kwam. Dit maakt niet dat Kroatië niet aan zijn verdragsverplichtingen heeft voldaan. Daartoe heeft de minister terecht gesteld dat de autoriteiten van Kroatië niet verplicht zijn om eiser een (vaste) woning aan te bieden, omdat eiser als statushouder in beginsel zelf verantwoordelijk is om hierin te voorzien. De minister heeft terecht gesteld dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat de Kroatische autoriteiten hem zijn tegemoetgekomen met een tijdelijke woning voor de duur van twee jaar en dat eiser vervolgens zelf in staat is geweest om veelal in zijn onderdak te voorzien. Daarbij heeft de minister op de zitting er verder terecht op gewezen dat uit het AIDA rapport volgt dat het mogelijk is om verschillende vormen van bijstand voor huisvesting aan te vragen, waaruit blijkt dat de Kroatische autoriteiten eiser op dit gebied kunnen ondersteunen.
5.3.2.
Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij tot zijn vertrek tijdelijke banen heeft gehad en dat hij in de periodes zonder werk een uitkering kreeg van de autoriteiten. Voor zover eiser heeft gesteld dat de uitkering onvoldoende was om van rond te komen, heeft de minister mogen wijzen op de mogelijkheden voor eiser om andere sociale bijstand aan te vragen. Niet is gebleken dat hij hierom heeft gevraagd, of zich hierover heeft beklaagd bij de Kroatische (hogere) autoriteiten.
5.3.3.
Verder blijkt uit eisers verklaringen dat hij toegang had tot een huisarts en medicatie voorgeschreven heeft gekregen. De stellingen dat eiser niet goed geholpen is en dat de medische zorg van een basaal niveau was vanwege een taalbarrière, slagen niet. Daartoe heeft de minister terecht gesteld dat eiser zelf geen tweede bezoek aan de huisarts heeft gebracht voor nader onderzoek en zich ook hierover niet heeft beklaagd. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn verklaring dat hij niets heeft gekregen waar de vluchteling recht op heeft. In dit verband heeft de minister terecht gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid van eiser is om te voorzien in zijn bestaan en dat de Kroatische autoriteiten hem, waar zij dat verplicht zijn, ondersteunen.
5.3.4.
Ook heeft de minister terecht gesteld dat van eiser verlangd mag worden dat hij inspanningen verricht om de taal te leren en zijn rechten te effectueren, dan wel om hulp in te roepen of zich te beklagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten bij voorkomende problemen. De verklaring van eiser dat hij geen tijd had voor het volgen van taallessen omdat hij overdag moest werken mocht de minister als onvoldoende inspanning beschouwen. Het betoog faalt in zoverre.
6. Voor zover eiser heeft betoogd dat hij is aan te merken als bijzonder kwetsbaar persoon als bedoeld in het arrest Ibrahim, slaagt zijn beroep hierop niet. Uit de Afdelingsuitspraak van 15 juli 2018 [6] kan worden afgeleid dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkeer naar de lidstaat, zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Uit het arrest Ibrahim volgt dat de situatie zeer schrijnend moet zijn, wil artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest zich tegen terugsturen van statushouders verzetten. De rechtbank stelt vast dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die wijzen op een bijzondere kwetsbaarheid. Daartoe is de enkele stelling dat hij volledig afhankelijk is van overheidssteun, onvoldoende. Wat eiser in dit verband heeft aangevoerd over het effectueren van zijn rechten als statushouder, is hetzelfde als wat hij in het kader van het nakomen van internationale verplichtingen door Kroatië heeft betoogd. Dit biedt om dezelfde redenen onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat eiser is aan te merken als bijzonder kwetsbaar persoon. Al met al is niet aannemelijk gemaakt dat de hoge drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Ibrahim is bereikt.
7. Gelet op al het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Kroatië in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest terecht zal komen. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser een zodanige band heeft met Kroatië dat het voor hem redelijk is om daar naar terug te keren.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Asylum Information Database.
2.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:219).
3.Zie de uitspraken van 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3411), van 17 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2099) en van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4037).
4.Zie pagina 152 van het AIDA rapport (update 2023), van juli 2024.
5.Zie pagina 22 en 23 van het OHRRNM rapport.