ECLI:NL:RBDHA:2024:17466
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor zijn echtgenoot en minderjarige kinderen. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, geen verweerschrift heeft ingediend en op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak heeft gedaan zonder zitting. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 1 juni 2023 is ingediend en dat verweerder op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen een besluit had moeten nemen. De beslistermijn is door verweerder verlengd met drie maanden, waardoor de deadline op 30 november 2023 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser verweerder op 9 maart 2024 in gebreke gesteld en op 16 mei 2024 beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500. Tevens heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen aan eiser moet betalen, en heeft verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is gedaan op 24 oktober 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt.