ECLI:NL:RBDHA:2024:17480
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag is ingediend op 15 december 2023, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door de minister verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 14 juni 2024 viel. Eiseres heeft de minister op 25 juni 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 16 augustus 2024 ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de minister binnen een termijn van acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Indien de minister besluit tot nader onderzoek, moet dit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 437,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan op 25 oktober 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt.