In deze zaak heeft eiseres, een vrouw van Marokkaanse nationaliteit, op 5 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiseres heeft de minister op 9 augustus 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft zij op 3 september 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres heeft de aanvraag op 5 mei 2023 ingediend en de beslistermijn is verlengd met negen maanden, waardoor de wettelijke beslistermijn op 5 augustus 2024 is verstreken. Eiseres heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie, zal de rechtbank alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en de minister verplichten om alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op 30 oktober 2024.