ECLI:NL:RBDHA:2024:177
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft eiser op 29 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 29 augustus 2023. Eiser heeft op 11 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, ruimschoots is overschreden. Zelfs met een mogelijke verlenging van de beslistermijn met negen maanden, is de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag van eiser verstreken.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie heeft de rechtbank een rechterlijke dwangsom opgelegd en bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na de bekendmaking van de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.