ECLI:NL:RBDHA:2024:17705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.20148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in asielaanvraag na niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 25 oktober 2024, staat de proceskostenveroordeling centraal in een zaak waarbij verzoeker, een asielzoeker, beroep heeft ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie. Verzoeker had op 14 mei 2022 zijn asielaanvraag ingediend, maar de minister heeft niet tijdig beslist. Uiterlijk op 22 maart 2024 had de minister moeten beslissen, maar dit is niet gebeurd. Verzoeker heeft de minister op 25 april 2024 in gebreke gesteld, waarna de minister op 5 juli 2024 alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Verzoeker heeft zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten, wat de minister heeft geweigerd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoeker ontvankelijk is in zijn beroep, is de rechtbank van oordeel dat de minister tegemoet is gekomen aan het beroep door alsnog op de aanvraag te beslissen. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt als kennelijk gegrond toegewezen.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, rekening houdend met het feit dat verzoeker een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld en dat de zaak van licht gewicht is. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, wat leidt tot een vergoeding van dit bedrag. De uitspraak is gedaan door rechter mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. A.W. van Eerden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.20148
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van verzoeker, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van verzoeker.
Op 5 juli 2024 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft aangegeven de proceskosten niet te willen vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoeker heeft op 14 mei 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Verweerder had uiterlijk op 22 maart 2024 op de aanvraag moeten beslissen.1 Verzoeker heeft verweerder op 25 april 2024 in gebreke gesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder deze ingebrekestelling, ingediend per fax, op dezelfde dag heeft ontvangen. Verzoeker heeft meer dan twee weken
na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het voorgaande zou hebben geleid tot een ontvankelijk beroep.
4. Nu er sprake is van een ontvankelijk beroep, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker door alsnog op zijn aanvraag te beslissen.
5. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
t