ECLI:NL:RBDHA:2024:17705
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in asielaanvraag na niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 25 oktober 2024, staat de proceskostenveroordeling centraal in een zaak waarbij verzoeker, een asielzoeker, beroep heeft ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie. Verzoeker had op 14 mei 2022 zijn asielaanvraag ingediend, maar de minister heeft niet tijdig beslist. Uiterlijk op 22 maart 2024 had de minister moeten beslissen, maar dit is niet gebeurd. Verzoeker heeft de minister op 25 april 2024 in gebreke gesteld, waarna de minister op 5 juli 2024 alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Verzoeker heeft zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten, wat de minister heeft geweigerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoeker ontvankelijk is in zijn beroep, is de rechtbank van oordeel dat de minister tegemoet is gekomen aan het beroep door alsnog op de aanvraag te beslissen. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, rekening houdend met het feit dat verzoeker een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld en dat de zaak van licht gewicht is. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, wat leidt tot een vergoeding van dit bedrag. De uitspraak is gedaan door rechter mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. A.W. van Eerden.