In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. A.H.A. Kessels, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 26 april 2023. De minister had de wettelijke termijn van zes maanden overschreden en had deze termijn met negen maanden verlengd onder toepassing van de WBV 2023/3. Eiser heeft de minister op 28 juli 2024 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank heeft geoordeeld dat de minister binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit moet nemen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser nog niet is gehoord en heeft daarom besloten om de minister een langere beslistermijn op te leggen. De rechtbank heeft het 8+8-wekenmodel toegepast, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, wat inhoudt dat eiser gelijk heeft gekregen. Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 25 oktober 2024.