ECLI:NL:RBDHA:2024:17752

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.28699
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar inzake machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kind, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid bij haar referent. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres heeft op 25 juni 2024 verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep op 17 juli 2024 is ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. In deze zaak, die betrekking heeft op een aanvraag om gezinshereniging, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak moet beslissen op het bezwaar en legt een dwangsom op van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt vastgesteld dat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 en bepaalt dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 187 moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28699

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer 1]
Mede namens haar minderjarige kind
[minderjarige]
V-nummer: [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent).
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Het bezwaarschrift is gericht tegen het primaire besluit van verweerder van 25 september 2023. Verweerder moet op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen negentien weken beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Het primaire besluit dateert van 25 september 2023 en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken. Verweerder heeft op 22 december 2023 aan eiseres verzocht om een verzuim te herstellen. Het verzuim is door eiseres hersteld op 12 januari 2024, waardoor de beslistermijn op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb is opgeschort van 23 december 2023 tot 12 januari 2024. Daarnaast heeft verweerder eiser op 22 december 2023 bericht dat hij op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb gebruik maakt van de mogelijkheid om de beslistermijn met zes weken te verdagen.
3. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uiterlijk op 6 juni 2024 had moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 25 juni 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 17 juli 2024 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590 en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644. Omdat ook in reguliere zaken de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en deze niet zonder meer mag worden opgeofferd aan de voorgeschreven snelheid, is er echter geen aanleiding om in zaken die betrekking hebben op een reguliere mvv-aanvraag anders te oordelen. In deze zaak die gaat over een bezwaar tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag, ziet de rechtbank geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
7. Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen. De uitganspunten voor een passende beslistermijn die zijn geformuleerd in de uitspraak van de zittingsplaats Arnhem zullen daarom ook worden toegepast in deze zaak die gaat over een bezwaar tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag.
8. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen. De rechtbank neemt aan dat het dossier compleet is, omdat het beroep ziet op het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Het dossier bevat bovendien geen aanknopingspunten dat verweerder nader onderzoek moet verrichten. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen een termijn van vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak moet beslissen op het bezwaar.
9. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
10. Eiseres verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
11. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 29 oktober 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.