ECLI:NL:RBDHA:2024:17752
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar inzake machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kind, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid bij haar referent. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres heeft op 25 juni 2024 verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep op 17 juli 2024 is ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. In deze zaak, die betrekking heeft op een aanvraag om gezinshereniging, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak moet beslissen op het bezwaar en legt een dwangsom op van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt vastgesteld dat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 en bepaalt dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 187 moet worden vergoed.