In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van twee eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij hun (groot)moeder, die als referente fungeert. De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 4 november 2022, en het bezwaar van de eisers werd op 16 oktober 2023 ongegrond verklaard. De minister trok dit besluit op 22 maart 2024 in, maar verklaarde het bezwaar op 29 april 2024 opnieuw ongegrond. De rechtbank behandelde de zaak op 4 september 2024, waarbij de referente, de gemachtigde van de eisers en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister het juiste toetsingskader heeft toegepast en dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referente en eiseres 1, noch tussen de referente en eiseres 2. De minister concludeert dat er geen hechte persoonlijke banden zijn tussen de referente en eiseres 2, aangezien zij elkaar nooit in het echt hebben ontmoet. De rechtbank stelt vast dat de minister alle relevante elementen heeft betrokken in zijn beoordeling en dat de psychische problemen van de eisers niet voldoende zijn om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan te tonen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.