ECLI:NL:RBDHA:2024:17903
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis, zodat hij bij zijn vader kan verblijven. De aanvraag is op 14 december 2023 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De minister heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum op 13 juni 2024 viel. Eiser heeft de minister op 9 juli 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 20 augustus 2024 beroep ingesteld, wat tijdig was omdat er meer dan twee weken waren verstreken na de ingebrekestelling.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de minister geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, aangezien de minister niet tijdig heeft beslist. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor een langere termijn kan worden opgelegd. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met de mogelijkheid tot nader onderzoek binnen twintig weken.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500. De rechtbank stelt vast dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50 en het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan op 30 oktober 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt.