ECLI:NL:RBDHA:2024:17904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
NL24.32331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis, zodat zij bij haar minderjarige zoon kan verblijven. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft vastgesteld dat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, geen verweerschrift heeft ingediend en op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doet zonder zitting. De aanvraag is op 5 januari 2024 ingediend en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is verlengd met drie maanden, waardoor verweerder uiterlijk op 4 juli 2024 een besluit had moeten nemen. Eiseres heeft verweerder op 15 juli 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 16 augustus 2024 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank legt verweerder op om binnen een termijn van twee weken na deze uitspraak een besluit bekend te maken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn opleggen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, omdat het gaat om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500. Eiseres verzoekt ook om vaststelling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen, die zijn vastgesteld op € 1.442. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 en moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 187 vergoeden. De uitspraak is gedaan op 30 oktober 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32331

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V_nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis, voor verblijf bij haar minderjarige zoon.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. De aanvraag is ingediend op 5 januari 2024. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Onder verwijzing naar de laatste volzin van dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 4 juli 2024 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 15 juli 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 16 augustus 2024 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
3. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
4. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590 en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
5. Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn.
6. In het geval van eiseres heeft verweerder gelet op het dossier weliswaar de ontvangst van de aanvraag bevestigd, maar verder nog niet naar de aanvraag gekeken. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit is anders als verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eiseres meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
7. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
8. Eiseres verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
9. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiseres schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.