Overwegingen
1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. De rechtbank stelt vast dat referent op 26 november 2021 een aanvraag om een mvv in het kader van nareis heeft ingediend ten behoeve van eiseres 1. Op dezelfde dag heeft referent ten behoeve van de overige eisers een aanvraag om een mvv in het kader van artikel 8 van het EVRM ingediend. Verweerder heeft op 26 mei 2023 afwijzende besluiten genomen op beide aanvragen. In het afwijzend besluit op de aanvraag om een mvv in het kader van artikel 8 van het EVRM schrijft verweerder dat die aanvraag is gekoppeld aan de mvv aanvraag in het kader van nareis. De rechtbank stelt vast dat eisers in eerste instantie twee separate (pro forma) bezwaarschriften hebben ingediend, namelijk op 19 en 23 juni 2023. Vervolgens hebben eisers op 20 augustus 2023 inhoudelijke bezwaargronden ingediend. Die inhoudelijke bezwaargronden zijn gericht op beide afwijzende besluiten. De ingebrekestelling van eisers ziet alleen maar op het bezwaarschrift van 23 juni 2023. Het beroepschrift wegens niet tijdig beslissen van eisers maakt uitsluitend melding van de aanvraag om een mvv nareis. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat eisers een homogene groep vormen, hun bezwaarschriften gelijktijdig zijn ingediend en blijk geven van een onderlinge inhoudelijke samenhang. De rechtbank zal daarom beide aanvragen/bezwaarschriften hieronder beoordelen alsof het één aanvraag/bezwaarschrift betreft.
3. Verweerder moet op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen negentien weken beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. De primaire besluiten dateren van 26 mei 2023 en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken. Op 19 juni 2023 is het bezwaarschrift tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van ‘verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM’ ingediend. Op 23 juni 2023 is het bezwaarschrift tegen de afwijzing van de nareisaanvraag namens eiseres 1 per fax ingediend. Verweerder heeft op 7 augustus 2023 aan eisers verzocht om een verzuim te herstellen. Het verzuim is door eisers hersteld op 21 augustus 2023 waardoor de beslistermijn op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb is opgeschort van 8augustus 2023 tot 21 augustus 2023. Daarnaast heeft verweerder eisers op 7 augustus 2023 bericht dat hij op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb gebruik maakt van de mogelijkheid om de beslistermijn met 6 weken te verdagen.
3. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uiterlijk op 28 december 2023 had moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eisers hebben verweerder op 29 februari 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 22 maart 2024 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590 en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644. Omdat ook in reguliere zaken de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en deze niet zonder meer mag worden opgeofferd aan de voorgeschreven snelheid, is er echter geen aanleiding om in zaken die betrekking hebben op een reguliere mvv-aanvraag anders te oordelen. In deze zaak die ook gaat over een bezwaar tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag, ziet de rechtbank geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen. 6. Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen. De uitganspunten voor een passende beslistermijn die zijn geformuleerd in de uitspraak van de zittingsplaats Arnhem zullen daarom ook worden toegepast in deze zaak die ook gaat over een bezwaar tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag.
7. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder hanteert per 15 januari 2024 het ‘first-in first-out’(fifo)-principe om de verwerking van nareisaanvragen efficiënter, eerlijker en voorspelbaarder te maken. De bezwaarschriften van eisers worden volgens dit principe naar verwachting in november 2024 in behandeling genomen. De rechtbank neemt aan dat het dossier compleet is, omdat het beroep ziet op het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Het dossier bevat bovendien geen aanknopingspunten dat verweerder nader onderzoek moet verrichten. Wat verweerder heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. Verweerder heeft namelijk niet onderbouwd dat sprake is van daadwerkelijke overmacht om binnen een redelijke termijn op het beroep te beslissen. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen een termijn van vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak moet beslissen op de bezwaren van eisers.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eisers gezamenlijk verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
9. Eisers verzoeken de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eisers gezamenlijk € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gezamenlijk gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.