ECLI:NL:RBDHA:2024:1809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Albanese vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) rechtmatig was. Eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, die op 22 januari 2024 was opgelegd. De rechtbank overwoog dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitviel, omdat niet was gebleken dat eiser door het ontbreken van een schriftelijke vertaling van de bewaringsmaatregel in zijn belangen was geschaad. Eiser beschikte bovendien niet over een inreisstempel voor het Schengengebied, wat impliceert dat hij niet rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren en dat de maatregel niet onrechtmatig was, ondanks het feit dat eiser geen vertaling had ontvangen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2927

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum],
van Albanese nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 5 februari 2024 opgeheven omdat eiser is uitgezet naar Albanië. Desgevraagd heeft eisers gemachtigde aangegeven het beroep te willen handhaven.
De gemachtigde van eiser heeft op 9 februari 2024 om 9:51 en 9:56 uur stukken in de Albanese taal ingebracht en verzocht om aanhouding van de zaak indien een vertaling zou worden gewenst.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is met kennisgeving, na bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De gemachtigde van eiser heeft op 12 februari 2024 om 11:55 uur, derhalve na het sluiten van het onderzoek ter zitting, zonder begeleidend schrijven, naar het de rechtbank voorkomt een Engelse vertaling van het eerder ingebrachte document, toegevoegd aan het dossier Gelet hierop heeft de rechtbank dit stuk niet bij haar onderzoek betrokken.

Overwegingen

1. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
1.1.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2. Eiser voert aan dat de maatregel is uitgereikt zonder vertaling, waardoor sprake is van een gebrek in het voortraject. Eiser stelt dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen.
2.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat aan eiser een informatiebrief is uitgereikt in de Albanese taal. Daarnaast is bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling gebruik gemaakt van een tolk. Verweerder stelt zicht op het standpunt dat hij hiermee aan zijn informatieplicht heeft voldaan en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4180).
2.2.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling in de uitspraak van 15 november 2023 heeft geoordeeld dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin van het Vb, de plicht voor verweerder volgt om de vreemdeling bij het uitreiken van de maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat eiser terecht aanvoert dat de verweerder niet heeft voldaan aan deze informatieplicht, nu de gronden van de inbewaringstelling niet op schrift zijn vertaald. Dit gebrek leidt echter niet tot opheffing van de maatregel van bewaring. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder eiser door middel van een volledig gemotiveerd schriftelijk besluit in bewaring heeft gesteld. In de maatregel van bewaring staan de redenen voor de bewaring vermeld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zou worden gesteld. Verder heeft verweerder eiser voorafgaand aan het gehoor bij de inbewaringstelling in kennis gesteld van het recht op rechtsbijstand en is ook een rechtsbijstandverlener ingeschakeld. Ondanks het feit dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vb, is eiser wel in staat gesteld effectief rechtsmiddelen uit te oefenen tegen de vrijheidsbeneming. Bovendien bevond eiser zich in al vreemdelingbewaring, zodat deze gang van zaken niet geheel nieuw voor hem was. Niet gebleken is dat eiser door het ontbreken van een schriftelijke vertaling in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is daarom van oordeel dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van verweerder, zodat de inbewaringstelling niet om deze reden onrechtmatig is.
Grondslag
3. De rechtbank heeft eerder, in de uitspraak van 28 december 2023, geoordeeld dat eiser op dat moment viel onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. In rechtsoverwegingen 5 tot en met 5.4 van die uitspraak heeft de rechtbank uiteengezet hoe zij tot dit oordeel is gekomen. In haar uitspraak van 25 januari 2024 heeft de rechtbank naar die uitspraak, die in rechte vaststaat, verwezen. De rechtbank ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit het voorhanden dossier blijkt niet dat eiser beschikte over een inreisstempel voor het Schengengebied op of na 18 november 2023, waardoor kan worden aangenomen dat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef.
Gronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de gronden 3a, 3b en 4a niet aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd. Eiser stelt dat hij op 18 november 2023 geen inreisstempel heeft gekregen bij inreis via Hongarije. Eiser stelt dat wel is geregistreerd dat hij op 17 november 2023 Albanië heeft verlaten (3a en 3b). Eiser meent dat dit uit een document van de Albanese autoriteiten blijkt. De grond 4a is volgens eiser niet gemotiveerd.
4.1.
Verweerder heeft ter zitting de lichte grond 4a laten vallen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3a, 3b, 3i en 4c
in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de
maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van zijn uitzetting belemmert. Zoals in rechtsoverweging 3 is overwogen, beschikt eiser niet over een (nog) geldig inreisstempel, waardoor niet kan worden vastgesteld dat eiser Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). Verder heeft eiser bij binnenkomst in Nederland geen melding gemaakt bij de korpschef van zijn verblijf (3b). Eiser heeft verklaard dat hij nooit zal meewerken aan zijn verplichting tot terugkeer naar Albanië (3i). Daarnaast heeft eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats, nu hij in Nederland niet staat ingeschreven in de basisregistratie personen (4c). Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van overige gronden onbesproken.
Lichter middel
5. Eiser voert daarnaast aan dat ten onrechte geen lichter middel is opgelegd. Eiser wil naar Duitsland, waar zijn ex-vrouw en kinderen wonen.
5.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Ook is niet gebleken dat eiser enig verblijfsrecht heeft in Duitsland. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Verweerder heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum gelijk zijn aan de medische voorzieningen in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt, nu eiser op 5 februari 2024 is uitgezet naar Albanië. De rechtbank overweegt hiertoe ook dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat zicht op uitzetting op enig moment tijdens de inbewaringstelling ontbrak.
7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.