ECLI:NL:RBDHA:2024:18168
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor een familielid. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie, als verweerder, geen verweerschrift heeft ingediend en dat de rechtbank op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doet zonder zitting. Eiser heeft zijn aanvraag op 19 september 2023 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door de minister verlengd, maar is inmiddels verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft de minister op 24 mei 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 10 juni 2024 ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor een langere termijn kan worden opgelegd. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met de mogelijkheid tot verlenging indien nader onderzoek nodig is. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 184. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem op 4 november 2024 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.