ECLI:NL:RBDHA:2024:18216
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn ouders en broertjes. Eiser heeft de aanvraag op 31 oktober 2023 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door de minister verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste datum voor een besluit 29 april 2024 was. Eiser heeft de minister op 22 mei 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 18 juni 2024 ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twee weken opgelegd waarbinnen de minister een besluit moet nemen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, aangezien het gaat om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen acht weken na de uitspraak moet beslissen, met een mogelijkheid tot verlenging van de termijn tot twintig weken als er nader onderzoek nodig is.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50 en het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan op 5 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt.