ECLI:NL:RBDHA:2024:18223
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft op 6 november 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had op 29 augustus 2023 de aanvraag ingediend, en de minister was verplicht om binnen 90 dagen te beslissen. De beslistermijn was verlengd met drie maanden, waardoor de minister uiterlijk op 27 februari 2024 een besluit had moeten nemen. Aangezien er geen besluit was genomen, heeft eiser de minister op 1 maart 2024 in gebreke gesteld en op 1 april 2024 beroep ingesteld, wat tijdig was volgens de Awb.
De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de minister niet op tijd had beslist. De rechtbank legde de minister een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, maar in dit geval werd een langere termijn van acht weken opgelegd, gezien de bijzondere omstandigheden van de aanvraag om gezinshereniging. De rechtbank bepaalde ook dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast werd vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen had verbeurd, en de proceskosten van eiser werden vastgesteld op € 437,50. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.