ECLI:NL:RBDHA:2024:1823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en uitzetting van een Marokkaanse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die in detentie is geplaatst op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko. De rechtbank oordeelt dat er zicht op uitzetting bestaat en dat de detentie van eiser niet onevenredig bezwarend is, ondanks zijn medische omstandigheden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder voldoende stappen heeft ondernomen, waaronder het aanvragen van een laissez-passer en het voeren van gesprekken met de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank heeft ook de mentale gezondheid van eiser in overweging genomen, maar oordeelt dat de beschikbare zorg in detentie toereikend is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de maatregel van bewaring op te heffen of te wijzigen, en heeft zij het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3291

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 oktober 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum Rotterdam. Eisers gemachtigde is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ter zitting is geen tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 12 januari 2024 (in de zaak NL24.62) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van het onderzoek op 12 januari 2024 rechtmatig is.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
3. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Eiser verblijft sinds 2 oktober 2023 in bewaring en de aanvraag voor een laissez-passer (lp) is al op 24 augustus 2023 verzonden. Verweerder heeft op 16 november 2023 voor deze zaak extra aandacht gevraagd aan de Marokkaanse autoriteiten en sindsdien zijn er geen nieuwe ontwikkelingen. Eiser heeft de belgegevens van zijn familieleden ontvangen. Het contact heeft niet geleid tot het verkrijgen van documenten. Sinds het sluiten van het onderzoek hebben geen vertrekgesprekken plaatsgevonden.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijk dat verweerder op 26 januari 2024 schriftelijk heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag. Daarnaast heeft de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) op 31 januari 2024 tijdens een fysieke bijeenkomst met de vertegenwoordiger van het Marokkaanse consulaat gerappelleerd in de zaak van eiser. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat gepoogd is om op 8 februari 2024 een vertrekgesprek met eiser te voeren, maar dat dit niet gelukt is omdat eiser op transport was naar het ziekenhuis. De regievoerder zal zo snel mogelijk alsnog een vertrekgesprek met eiser voeren.
3.2.
De rechtbank overweegt daarnaast dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) heeft geoordeeld. De Afdeling heeft dit oordeel daarna nog meerdere malen bevestigd, laatstelijk bij uitspraak van 8 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3033). De rechtbank ziet evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko voor eiser in het bijzonder ontbreekt. Daartoe acht de rechtbank het enkele tijdsverloop sinds de lp-aanvraag en het feit dat deze nog niet tot afgifte heeft geleid onvoldoende. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven. Daarom is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat voor eiser geen lp wordt verstrekt.
Lichter middel
4. Eiser stelt voorts dat er ten aanzien van het lichtere middel geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Uit vertrekgesprekken blijkt dat eiser meewerkt aan het vaststellen van zijn nationaliteit en identiteit. Eisers mentale gezondheid verslechtert door zijn verblijf in bewaring. Ondanks zijn verzoek om therapie en medicatie ontvangt eiser van de medische dienst geen toereikende hulp. Eiser verwijst naar het overgelegde medische dossier, waaruit blijkt dat hij aanzienlijk lijdt. De verzwaarde belangenafweging kan gezien deze omstandigheden niet langer in het voordeel van verweerder uitvallen.
4.1.
De rechtbank heeft eerder, bij uitspraak van 12 januari 2024 geoordeeld dat de verweerder af mocht zien van een lichter middel. De rechtbank ziet in hetgeen eiser nu heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de detentie voor eiser onevenredig bezwarend is (geworden) wegens zijn medische omstandigheden. Voor zover eiser dit heeft willen aantonen door een verwijzing naar zijn medisch dossier, overweegt de rechtbank dat daaruit niet blijkt dat de in detentie beschikbare zorg voor eiser niet toereikend is, dat eiser niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, of dat eisers medische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg verslechteren (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162). Indien eiser een onderzoek wil laten verrichten naar zijn detentiegeschiktheid staat daartoe een procedure bij de directie van het detentiecentrum open.
5. De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.