ECLI:NL:RBDHA:2024:18491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
NL24.37648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 5 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 26 september 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen kon worden, op basis van de Dublinverordening. De rechtbank stelt vast dat Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk heeft gedaan, en dat Frankrijk op basis van een fictief claimakkoord verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser betoogt dat er een reëel risico bestaat op een schending van zijn rechten bij overdracht naar Frankrijk, maar de rechtbank oordeelt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de minister ervan uit mag gaan dat Frankrijk zijn verplichtingen nakomt, ondanks de zorgen die eiser heeft geuit over de Franse asielprocedure en opvangvoorzieningen.

De rechtbank wijst erop dat de door eiser aangevoerde documenten en rapporten niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de Franse asielprocedure die een overdracht aan Frankrijk onaanvaardbaar zouden maken. De rechtbank oordeelt verder dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de medische omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37648

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.A. Welling),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2024 samen met NL24.37649 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. De autoriteiten van Frankrijk hebben niet binnen twee weken op dit verzoek gereageerd. Frankrijk is daarom sinds 12 juni 2024 op grond van een fictief claimakkoord verantwoordelijk voor de aanvraag. [2] Overigens hebben de Franse autoriteiten op een later moment, namelijk bij schriftelijke reactie van 21 juni 2024, het claimverzoek ook expliciet aanvaard. [3]
Mag de minister voor Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat de minister ten aanzien van Frankrijk niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bij overdracht aan Frankrijk loopt eiser een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest, vanwege structurele tekortkomingen in de Franse asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Er zijn concrete aanwijzingen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en het is onduidelijk hoe eiser zijn basisrechten in Frankrijk kan effectueren. Eiser heeft in Frankrijk op straat geslapen, hij heeft geen gehoor gehad en hij is inhumaan behandeld. Eiser is vanwege zijn psychische klachten kwetsbaar en ondanks zijn vraag om hulp via het noodnummer, kreeg hij deze niet. Ook had hij geen mogelijkheid tot het indienen van een klacht. De minister is in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de door eiser bij de zienswijze overgelegde documenten en de aangehaalde bronnen en jurisprudentie. Ter onderbouwing van zijn betoog dat er niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 3 juni 2024 [4] . Voor wat betreft de systematische tekortkomingen in het asielsysteem heeft eiser in de zienswijze en in de beroepsgronden verwezen naar het AIDA rapport van 24 mei 2024 [5] . In de zienswijze heeft hij verwezen naar het rapport van Human Rights Watch 2022 [6] , het rapport van Amnesty International over 2023 [7] , een artikel van [naam] van 3 september 2022 [8] , een artikel van de Gelderlander van 11 mei 2023 [9] , een artikel van de NOS van 8 juni 2023 [10] , een artikel van de Trouw van 13 september 2023 [11] , een artikel van CNN over de Olympische Spelen in Parijs [12] en een uitspraak van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 [13] .
Toetsingskader
4.1.
Uit artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening volgt dat lidstaten een verzoeker niet mogen overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat als ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen waarvan de minister niet onkundig kon zijn en waardoor de verzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. De minister moet bij zijn beoordeling alle informatie betrekken die door de verzoeker is ingebracht, en ook uit eigen beweging rekening houden met relevante en objectieve informatie waarvan hij kennis heeft. [14]
Oordeel van de rechtbank
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog van eiser niet. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat ten aanzien van Frankrijk mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [15] Uit deze uitspraken volgt dat er problemen zijn (geweest) in de Franse asielopvang, maar dat niet is gebleken dat deze problemen dermate structureel en ernstig van aard zijn dat er bij een overdracht aan Frankrijk sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Over het door eiser genoemde AIDA Country Report: France Update 2023, heeft de Afdeling op 30 augustus 2024 [16] nog geoordeeld dat ook dit AIDA-rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten ten aanzien van de opvangvoorzieningen. Verder onderschrijven de door eiser overgelegde stukken wel dat er in Frankrijk problemen zijn met betrekking tot de opvangvoorzieningen, maar ze bieden geen aanleiding voor de conclusie dat niet kan worden uitgegaan van het oordeel van de Afdeling of dat de Afdeling op verkeerde gronden tot de conclusie dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, is gekomen. Daar komt bij dat eiser ook stukken heeft overgelegd die zien op specifieke situaties waaruit niet in zijn algemeenheid blijkt dat er in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen, zie bijvoorbeeld het artikel over het verwijderen van daklozen uit Parijs tijdens de Olympische spelen of het artikel over het ontslag van een burgemeester na bedreigingen bij een AZC.
4.3.
De verklaringen van eiser over wat hem in het verleden is overkomen vormen evenmin reden om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Uit die verklaringen blijkt dat eiser tijdens de behandeling van zijn eerste asielaanvraag, in 2018 en 2019, opvang heeft genoten. Na afwijzing van die aanvraag werd de opvang beëindigd, maar de minister heeft terecht overwogen dat dit een logisch gevolg is van het afwijzen van de aanvraag. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat dit in strijd is met internationale verplichtingen. Dat eiser tijdens de behandeling van zijn tweede asielaanvraag in Frankrijk, in 2023, geen opvang zou hebben gekregen is ook onvoldoende voor het oordeel dat Frankrijk zijn rechten schendt. Uit de Afdelingsuitspraak van 27 februari 2024 [17] volgt namelijk dat de omstandigheid dat Frankrijk in sommige gevallen geen opvangvoorzieningen biedt bij een opvolgende aanvraag, niet in strijd is met artikel 20, vijfde lid van de Opvangrichtlijn. Uit vaste jurisprudentie volgt verder dat in het geval Frankrijk zich niet houdt aan de Europese richtlijnen, het aan eiser is om hierover bij de Franse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestond of bestaat. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij bij gebrek aan opvang in Frankrijk het noodnummer heeft gebeld en dan een paar dagen naar het Rode Kruis kon om vervolgens weer te moeten vertrekken, maar zoals hiervoor overwogen had hij geen recht op opvang terwijl het Rode Kruis hem kennelijk wel tijdelijke opvang heeft verleend.
4.4.
Voor zover eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Frankrijk geen toegang zal krijgen tot de asielprocedure en sprake is van indirect refoulement omdat een reële mogelijkheid bestaat dat hij wordt uitgezet naar zijn land van herkomst, is van belang dat eiser terugkeert als Dublinclaimant. Met het claimakkoord van 21 juni 2024 op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dublinverordening garanderen de Franse autoriteiten dat zij eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling nemen of de behandeling afronden. De minister stelt zich terecht op het standpunt er geen reden is om te veronderstellen dat de Franse autoriteiten het verzoek niet zullen behandelen in overeenstemming met de Europese richtlijnen. Dat eiser na een eventuele nieuwe afwijzing van zijn asielverzoek kan worden uitgezet naar zijn land van herkomst is niet in strijd met Europese richtlijnen, nu dat het uitgangspunt is van de Terugkeerrichtlijn. Het beroep op het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 slaagt evenmin nu niet is onderbouwd waarom dat arrest over de praktijk van pushbacks aan de Europese buitengrenzen, relevant is. De overwegingen in dat arrest over de wijze van beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zijn reeds betrokken in de voorgaande overwegingen.
4.5.
De minister mag voor Frankrijk – ook in het geval van eiser – dus uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister in de bijzondere omstandigheden van eiser aanleiding moeten zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen?
5. Eiser betoogt dat de minister zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moet nemen omdat hij lijdt onder (ernstige) psychische problemen. Nederland is het aangewezen land om eiser te behandelen, zoals volgt uit een stuk van een GZ-psycholoog. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar een aantal uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 25 januari 2023, zittingsplaats Middelburg van 8 december 2023, zittingsplaats Roermond van 7 december 2023 en naar de uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 29 juli 2024. [18] Verder betoogt eiser dat overdracht naar Frankrijk in strijd is met het arrest C.K. De minister heeft ten onrechte geen aanleiding gezien om eiser medisch te laten onderzoeken door het Bureau Medische Advisering (BMA).
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat alleen medische omstandigheden niet voldoende zijn om te spreken van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. De overgelegde brief van 17 oktober 2024 van de GZ-psycholoog, maakt niet dat overdracht naar Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. Uit deze brief volgt dat eiser onder andere lijdt onder een depressie, stemmingswisselingen, nachtmerries, piekeren, angst en dat hij negatieve gedachten heeft over de traumatische gebeurtenissen in zijn land van herkomst. De rechtbank volgt het standpunt van de minister ter zitting dat uit de zin: ‘Dreigende uitzetting naar land van herkomst zal een negatief effect hebben op zijn gezondheidssituatie’, niet volgt dat eiser niet terug kan keren naar Frankrijk. Dat is namelijk niet zijn land van herkomst, dat is Pakistan. Dat eventueel in Pakistan opgelopen trauma’s worden versterkt door de situatie in Frankrijk en het vooruitzicht van terugkeer naar Frankrijk, volgt niet uit de brief en is ook niet onderbouwd. Daar komt bij dat ervan mag worden uitgegaan dat de medische en psychische voorzieningen in Frankrijk van vergelijkbare kwaliteit zijn en ook ter beschikking staan van een Dublinclaimant. Eiser heeft niet aangetoond dat hier in zijn geval geen sprake van is. Hij verklaarde dat hij op straat sliep, ziek werd en medicijnen kreeg, maar ook dat hij een psychiater had en een Franse zorgpas kreeg. Ook verder is niet gebleken dat Nederland het aangewezen land is om eiser psychisch te behandelen. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat de brief gelet op bovengenoemde argumenten ook geen aanleiding biedt voor het opstarten van een BMA-advies.
5.2.
Gelet op het bovenstaande en het overgelegde rapport van de GZ-psycholoog volgt de rechtbank ook het standpunt van de minister dat overdracht aan Frankrijk geen strijd oplevert met het arrest C.K. [19] De minister stelt zich namelijk niet ten onrechte op het standpunt dat niet is gebleken dat overdracht aan Frankrijk een zodanige ernstige invloed op de gezondheidstoestand van eiser heeft, dat er sprake is van een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van eisers gezondheidstoestand. Ook kan eiser toestemming geven voor medische gegevensuitwisseling met Frankrijk. [20] De verwijzingen naar andere uitspraken bieden geen reden om hier anders over te oordelen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 25, tweede lid van de Dublinverordening.
3.Op grond van artikel 18, eerste lid onder b van de Dublinverordening.
4.Rb. Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 3 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8597.
5.AIDA 2023 Update: France.
6.Human Rights Watch world report 2022, country chapters France.
7.Amnesty International France 2023.
8.[naam] van 3 september 2022: ‘Heel gewoon in Frankrijk: Asielzoekers op straat’.
9.De Gelderlander van 11 mei 2023: Franse burgemeester neemt ontslag na bedreigingen rond AZC: ‘Hadden wel dood kunnen zijn’.
10.NOS van 8 juni 2023: Frankrijk kampt met onbeheersbare migratie: ‘Fransen worden steeds vijandiger’.
11.Trouw van 13 september 2023: ‘Migranten slapen in Parijs op straat, en dat is beleid: ‘Het doel is om ze weg te sturen’.
12.CNN van 29 september 2023, ‘France moves homeless people out of Paris as city prepares for next summer’s Olympics’.
13.ECLI:EU:C:2024:195.
14.Dit toetsingskader volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 (arrest X), ECLI:EU:C:2024:195, en de uitspraak van de ABRvS van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.
15.Vergelijk ABRvS van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715, van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
16.ABRvS van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
17.ABRvS van 27 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:788.
18.Rb. Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 25 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1866, zittingsplaats Middelburg van 8 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19301, zittingsplaats Roermond van 7 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19122 en van zittingsplaats Arnhem van 29 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12255.
19.HvJ van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
20.Zie artikel 31 en 32 van de Dublinverordening.