ECLI:NL:RBDHA:2024:185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
NL23.28847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag en dwangsom bij niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiser op 13 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Na het indienen van de aanvraag heeft eiser de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 juni 2022 in gebreke gesteld, omdat er niet tijdig op zijn asielaanvraag was beslist. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 14 november 2022 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen twee weken een besluit te nemen. Echter, de staatssecretaris heeft opnieuw niet tijdig beslist, wat heeft geleid tot een tweede beroep van eiser op 31 maart 2023, dat wederom gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris wederom opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, maar ook deze termijn is overschreden. Eiser heeft op 19 september 2023 voor de derde keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiser recht heeft op een dwangsom. De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Indien deze termijn wordt overschreden, verbeurt de staatssecretaris een dwangsom van € 200,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.

De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29847

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Eiser heeft op 13 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de staatssecretaris op 3 juni 2022 in gebreke gesteld, waarna hij in beroep is gegaan wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Bij uitspraak van 14 november 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam [1] , het beroep gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat de staatssecretaris binnen twee weken een besluit op de asielaanvraag moet nemen.
Omdat de staatssecretaris nog steeds niet op zijn asielaanvraag heeft beslist, heeft eiser opnieuw beroep ingesteld. Bij uitspraak van 31 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam [2] , het beroep opnieuw gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat de staatssecretaris binnen twee weken een besluit op de asielaanvraag moet nemen.
Op 19 september 2023 heeft eiser voor de derde maal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Bij uitspraak van 31 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de bekendmaking van die uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Aan deze termijn heeft de rechtbank een rechterlijke dwangsom verbonden van € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-. De staatssecretaris moest, gelet op de uitspraak van 31 maart 2023 binnen twee weken na die datum, dus uiterlijk 14 april 2023, een besluit op de aanvraag van eiser bekendmaken. Het huidige beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag is ingediend na het verstrijken van die termijn. Gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Awb is voorafgaand aan een nieuw beroep tegen het niet tijdig beslissen geen ingebrekestelling nodig [3] .
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
9. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
8. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. Het staat de rechter vrij de hoogte van de dwangsom te bepalen, zolang hij daarbij redelijke grenzen in acht neemt. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB), waarin alle zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag zijn vertegenwoordigd, heeft op 25 maart 2020 unaniem geadviseerd dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. De rechtbank ziet echter aanleiding om die dwangsom te verhogen tot een bedrag van € 200,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, nu de staatssecretaris nog steeds geen gevolg heeft gegeven aan de onder 4 genoemde opdracht van de rechtbank.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.NL22.11910
2.NL23.5182
3.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 september 2019; ECLI:NL:RVS:2019:2982