ECLI:NL:RBDHA:2024:1860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 15 december 2023 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat er geen schending is van de artikelen 4 en 5 van de Dublinverordening, ondanks de claim van eiser dat hij niet tijdig was geïnformeerd over zijn rechten en plichten. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de informatiebrochures tijdig heeft verstrekt en dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om deze te begrijpen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en zijn broer, en dat de medische omstandigheden van eiser niet zodanig zijn dat deze een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 samen met zaaknummer NL23.39346 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. E. Berger als waarnemer voor de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Omvang van het geding
3.1.
De rechtbank stelt voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van het beroep vast dat tussen partijen niet in geschil is dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank zal hier zodoende in haar oordeel niet op ingaan en gaat hieronder in op de bespreking van de beroepsgronden.
Is het overdrachtsbesluit nietig tot stand gekomen vanwege het schenden van de informatieplicht van artikelen 4 en 5 van de Dublinverordening?
4. Eiser betoogt dat het overdrachtsbesluit nietig is en doet ter onderbouwing een beroep op artikelen 4 en 5 van de Dublinverordening. De procedure rondom de asielaanvraag van eiser heeft niet plaatsgevonden conform deze artikelen.
Op grond van artikel 4 van de Dublinverordening heeft de verzoeker die een verzoek indient om internationale bescherming recht op informatie over zijn rechten en plichten ingevolge de Dublinverordening. Deze rechten en plichten zijn opgenomen in informatiebrochures deel A en deel B. Eiser heeft informatiebrochure deel B echter niet ontvangen. Kort voor het plaatsvinden van het gehoor heeft hij een brochure ontvangen wat mogelijk informatiebrochure deel B zou zijn, maar eiser betwist dat hij een brochure met uitleg over zijn rechten en plichten heeft ontvangen. Indien eiser deze bijlage wel heeft ontvangen, is dit niet tijdig gebeurd. Hij had de bijlage bij het indienen van zijn asielaanvraag en niet bij het aanmeldgehoor moeten ontvangen. Ter onderbouwing wijst eiser op een uitspraak van het Hof van Justitie van 30 november 2023. [2] Uit dit arrest volgt dat een verzoeker niet enkel geïnformeerd moet worden, maar ook moet begrijpen wat zijn rechten en plichten zijn. Dit moet worden bereikt in het persoonlijk onderhoud zoals bedoelt in artikel 5 van de Dublinverordening. In het aanmeldgehoor wordt gevraagd of de brochure is uitgereikt en of de vreemdeling de inhoud heeft begrepen. Aan eiser is niet gevraagd of hij de inhoud heeft begrepen.
Wat vindt de rechtbank?
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van schending van artikelen 4 en 5 van de Dublinverordening. Uit artikel 4, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat de informatiebrochures deel A en deel B moeten worden uitgereikt ‘zodra een verzoek om internationale bescherming in een lidstaat is ingediend’. Eiser heeft op 20 augustus 2023 zijn asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft vervolgens op de zitting toegelicht dat ervan uit wordt gegaan dat informatiebrochure deel B ten tijde van het aanmeldgehoor op 23 augustus 2023 is uitgereikt. Omdat informatiebrochure deel B niet bij het indienen van de asielaanvraag is uitgereikt, stelt de rechtbank daarom vast dat deze te laat is uitgereikt. De staatssecretaris wordt echter gevolgd in zijn standpunt dat niet is gebleken dat eiser door de te late uitreiking in zijn verdedigingsbeginsel is geschaad. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit het aanmeldgehoor blijkt dat eiser uitleg heeft gekregen over de Dublinprocedure en dat de gehoormedewerker eiser op de inhoud van de informatiebrochures deel A en deel B heeft gewezen. Daarnaast volgt uit het verslag van het aanmeldgehoor dat eiser enige tijd de gelegenheid heeft gehad om informatiebrochure deel B te lezen. Eiser heeft weliswaar niet bevestigend geantwoord op de vraag of hij de informatiebrochure deel B heeft gelezen, maar hij heeft wel met ‘nee’ geantwoord op de vraag of hij vragen had naar aanleiding van informatiebrochure deel B. De staatssecretaris heeft daarmee aan zijn informatieverplichting voldaan. De rechtbank sluit voor haar oordeel aan bij de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2023. [3]
Eiser wordt evenmin gevolgd in zijn betoog dat er sprake is van strijd met het onder 4 genoemde arrest van 30 november 2023. Dit arrest is namelijk niet van toepassing op de situatie van eiser. Bij eiser is informatiebrochure deel B weliswaar te laat uitgereikt, maar gelet op het verslag van het aanmeldgehoor maakt de rechtbank op dat deel A en deel B van de informatiebrochures allebei wél zijn uitgereikt. In het aangehaalde arrest gaat het om de vraag of sprake is van schending van de informatieplicht omdat de informatiebrochure(s) niét zijn uitgereikt. Reeds hierom meent de rechtbank dat er sprake is van een andere situatie en slaagt de beroepsgrond niet.
4.2.
Ook het betoog van eiser dat de staatssecretaris heeft gehandeld in strijd met artikel 5 van de Dublinverordening slaagt niet. Uit artikel 5 van de Dublinverordening volgt dat de lidstaat die belast is met de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat een persoonlijk onderhoud met de vreemdeling voert. Het persoonlijk onderhoud dient ook als een mogelijkheid voor de vreemdeling om de informatie die hij op grond van artikel 4 van de Dublinverordening heeft ontvangen goed te begrijpen. De staatssecretaris heeft op 23 augustus 2023 een aanmeldgehoor in het kader van de Dublinprocedure met eiser afgenomen. Daarmee staat voorop dat aan het afnemen van het persoonlijk onderhoud is voldaan.
Heeft de staatssecretaris aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 16 van de Dublinverordening gelet op de medische omstandigheden van eiser?
5. Eiser is vanwege zijn fysieke en psychische medische klachten afhankelijk van zijn tweelingbroer. Eiser heeft door schending van artikelen 4 en 5 van de Dublinverordening pas in beroep een medisch dossier kunnen ontvangen en overleggen. Door de schending van de informatieplicht heeft hij niet goed begrepen wat artikel 16 van de Dublinverordening inhoudt en of hij daar een beroep op kan doen. Evenmin heeft hij begrepen dat hij alle omstandigheden, zoals medische omstandigheden, kan aanvoeren die behandeld worden in het kader van paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Er is door de staatssecretaris geen zorgvuldig onderzoek gedaan voorafgaand aan de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat. De staatssecretaris heeft vervolgens niet zorgvuldig gekeken of artikel 16 van de Dublinverordening van toepassing is en stelt ten onrechte dat eiser er niet in is geslaagd om zijn medische klachten – [klachten] – te onderbouwen. De staatssecretaris verlangt verder ten onrechte en in strijd met artikel 16 van de Dublinverordening dat de afhankelijkheid van zorg rondom eisers medische klachten exclusief door zijn broer in Nederland verleend kan worden. Eiser heeft naast zijn medische klachten ernstige psychische klachten waarvoor hij onder behandeling staat. De aanwezigheid van de tweelingbroer van eiser heeft een positieve invloed, maar sinds het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag gaat het slechter met hem. Verder zorgt de medicatie voor de behandeling van zijn psychische klachten niet (meer) voor een verbetering van zijn ziektebeeld. Eiser verwijst ter onderbouwing naar verschillende passages uit het overgelegde compleet patiëntendossier van 27 december 2023. [4]
Toetsingskader afhankelijkheid
5.1.
Als tussen een vreemdeling en een kind, broer, zus of ouder met rechtmatig verblijf in een van de lidstaten een afhankelijkheidsrelatie bestaat als gevolg van zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte of een hoge leeftijd, dan zorgt een lidstaat ervoor dat deze familieleden bij elkaar kunnen blijven, mits er in het land van herkomst reeds familiebanden bestonden en het verzorgende familielid in staat is om voor de afhankelijke persoon te zorgen en zij hebben verklaard dit te willen. [5] Het Nederlandse beleid over de toepassing van artikel 16 van de Dublinverordening is opgenomen in paragraaf C2/5 van de Vc 2000. Hierin is bepaald dat de staatssecretaris op grond van de overgelegde medische stukken, verklaringen van medici en van de vreemdeling vaststelt dat de vreemdeling zorg nodig heeft en daarin afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder die wettig in Nederland verblijft.
Wat vindt de rechtbank?
5.2.
De rechtbank volgt eiser allereerst niet in zijn betoog dat hij door de schending van artikelen 4 en 5 van de Dublinverordening pas in beroep een medisch dossier heeft kunnen ontvangen en overleggen. De rechtbank verwijst naar haar oordeel onder 4.1 en 4.2 waar zij vaststelt dat er geen sprake is van schending van deze artikelen. Voor zover eiser pas in beroep zijn medische dossier kon overleggen, omdat hem in het aanmeldgehoor niet duidelijk is geworden dat hij een beroep kon doen op de afhankelijkheidsrelatie van artikel 16 van de Dublinverordening, stelt de rechtbank in aanvulling op haar oordeel vast dat eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij niet afhankelijk is. [6] Daarnaast volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat de staatssecretaris geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht voordat de claim bij Duitsland werd gelegd. Voor zover eiser hiermee bedoelt dat het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening niet is meegenomen in het claimverzoek, slaagt dit betoog niet. Uit rechtspraak van de Afdeling [7] volgt onder verwijzing naar de preambule en artikel 16 van de Dublinverordening namelijk niet dat de staatssecretaris de autoriteiten van de andere lidstaat moet informeren over een gestelde afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en een familie- of gezinslid. Een verzoek tot terugname wordt ingediend met behulp van een standaardformulier en ondersteund met bewijsmiddelen, indirecte bewijzen of relevante elementen uit de verklaringen. [8] Op grond van die informatie bepaalt de lidstaat waar wordt geclaimd of deze lidstaat verantwoordelijk is. Artikel 16 van de Dublinverordening valt niet onder de criteria uit hoofdstuk III van de Dublinverordening, zodat Nederland niet verplicht is om de gestelde afhankelijkheidsrelatie met de autoriteiten van Duitsland te delen. Voor zover in punt 16 van de preambule staat dat een afhankelijkheidsrelatie een verantwoordelijkheidscriterium is, betekent dit dat als er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie de betreffende lidstaat zijn verantwoordelijkheid moet erkennen. Gelet hierop is het aan Nederland en niet aan Duitsland om te toetsen of er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich vervolgens terecht op het standpunt dat tussen eiser en zijn gestelde genaturaliseerde [broer] geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Eiser heeft niet met medische documenten onderbouwd dat hij afhankelijk is van de zorg van zijn broer of dat de zorg exclusief door zijn broer kan worden gegeven. Een intentieverklaring – die ook door eiser bij de zienswijze is overlegd - is hiertoe onvoldoende. De medische omstandigheden en het overgelegde compleet patiëntendossier van eiser vormen geen aanleiding om het verzoek om internationale bescherming inhoudelijk in behandeling te nemen, omdat hieruit in de eerste plaats niet volgt dat eiser leidt aan een ernstige ziekte. Uit het medisch dossier blijkt weliswaar dat eiser meerdere lichamelijke problemen/klachten heeft – het gaat onder andere om [klachten]. Deze klachten staan enkel vermeld in het compleet patiëntendossier dat ná het uitbrengen van het bestreden besluit is overgelegd. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd dat hij voor deze klachten onder behandeling van een medisch specialist staat. Zodoende heeft eiser met de overgelegde documenten niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een ernstige ziekte. Vervolgens blijkt uit het overgelegde compleet patiëntendossier en de mondelinge behandeling op de zitting onweersproken dat eiser psychische problemen heeft, hij ontvangt hier praktijkondersteuning van de GGZ voor. Op de zitting heeft eiser echter toegelicht dat hij niet onder behandeling van een medisch specialist – een psycholoog of psychiater – staat. De rechtbank constateert daarom dat evenmin aannemelijk is gemaakt dat eiser gelet op zijn psychische problemen ernstig ziek is en daarom afhankelijk is van de zorg van zijn gestelde genaturaliseerde broer.
Omdat in de eerste plaats niet is komen vast te staan of met stukken aannemelijk gemaakt dat eiser fysiek of psychisch ernstig ziek is, valt hij niet onder de reikwijdte van artikel 16 van de Dublinverordening. De rechtbank komt daarom niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn gestelde genaturaliseerde broer. Zij komt om dezelfde reden evenmin toe aan de inhoudelijke beoordeling van eisers betoog dat de staatssecretaris ten onrechte uitgaat van de exclusiviteit van de afhankelijkheid en daarmee een te beperkte of verkeerde interpretatie van de Dublinverordening en de uitvoeringsverordening hanteert. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris in de bijzondere persoonlijke en medische omstandigheden van eiser aanleiding moeten zien om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris in de door hem aangevoerde omstandigheden en zijn fysieke en mentale medische problemen, aanleiding had moeten zien om zijn asielaanvraag wegens bijzondere individuele omstandigheden op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. Ook de bijzondere en hechte band met zijn broer is aanleiding om de aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. Zijn broer ondersteunt hem dagelijks. De overdracht van eiser aan Duitsland en het daarmee scheiden van de twee broers en de sterke familieband tussen hen, getuigt van onevenredige hardheid. De psychische omstandigheden van eiser - zoals weergegeven in de passages uit het compleet patiëntendossier – maken eveneens dat een overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt en Nederland zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen. Daarnaast zijn de mogelijkheden voor gezinshereniging tussen ouders en volwassen kinderen in Duitsland beperkter dan in Nederland. Mede door schending van artikelen 4 en 5 van de Dublinverordening is er onvoldoende rekenschap gegeven van de omstandigheden die eiser in de aangehaalde passages uit het compleet patiëntendossier naar voren heeft gebracht.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geen aanleiding gezien om de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken vanwege bijzondere individuele omstandigheden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank verwijst allereerst naar haar oordeel onder 4.1 en 4.2. waar zij oordeelt dat er geen sprake is van schending van artikelen 4 en 5 van de Dublinverordening, reeds daarom slaagt het betoog van eiser dat er door schending van deze artikelen onvoldoende rekenschap is gegeven van zijn persoonlijke omstandigheden niet.
De verklaringen van eiser over zijn fysieke en psychische medische situatie en dat hij bij zijn gestelde broer in Nederland wil verblijven, zijn verder onvoldoende om de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank verwijst naar haar oordeel onder 5.3 en stelt vast dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn gestelde broer. Zodoende staat niet vast dat eiser zich zonder de aanwezigheid van zijn gestelde broer niet staande kan houden. De staatssecretaris mag in redelijkheid meewegen dat de gestelde broer van eiser al langere tijd in Nederland verblijft. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. In Duitsland zijn dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden, daarom mag de staatssecretaris ervan uitgaan de Duitsland de medische en psychische problemen van eiser evengoed kan behandelen. Daarnaast kan eiser toestemming geven voor uitwisseling van zijn medische gegevens tussen Nederland en Duitsland. [9]
De Dublinverordening is daarnaast niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid kan worden verkregen. Wat betreft het betoog van eiser dat de staatssecretaris moet overgaan tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening vanwege de (betere) mogelijkheden voor gezinshereniging in Nederland ten overstaan van Duitsland, motiveert de staatssecretaris in redelijkheid dat eiser zijn verzoek om gezinshereniging bij de Duitse autoriteiten kenbaar kan maken. Ingevolge het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen – daaronder begrepen de mogelijkheden voor gezinshereniging – nakomt. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.1. is tussen partijen niet in geschil dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser heeft evenmin nader onderbouwd dat het in Duitsland moeilijker is om gezinshereniging aan te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Eiser doet ter onderbouwing van dit betoog een beroep op het arrest van het Hof van Justitie in de gevoegde zaken C-228/21, C-254/21, C-297/21, C315/21 en C-328/21, ECLI:EU:C:2023:934.
4.Eiser verwijst naar passages van 19 oktober 2023, 8 november 2023, 22 november 2023 en 19 december 2023 uit het compleet patiëntendossier van 27 december 2023.
5.Dit staat in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening.
6.Pg. 4-5 van het aanmeldgehoor.
7.ABRvS van 17 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3832.
8.Dit volgt uit artikel 22, derde lid van de Dublinverordening.
9.Zie artikel 32 van de Dublinverordening.