ECLI:NL:RBDHA:2024:18689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
NL24.22631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag en beoordeling DNA-onderzoek in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 7 juli 2021 afgewezen, en het bezwaar van eiser is bij besluit van 2 mei 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2024 en 7 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser inmiddels in Nederland een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelt dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld in de wijze waarop hij DNA-onderzoek heeft aangeboden en dat eiser niet beschikbaar was voor dit onderzoek. De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht heeft gehandhaafd, omdat eiser onvoldoende documenten heeft ingediend om zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met de referente te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen mvv krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22631
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,V-nummer: [nummer] ,

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister,
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij [naam 2] (referente).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 7 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 mei 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep eerst op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, referente, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Op de zitting is gebleken dat eiser inmiddels in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, waarvan de beroepszaak loopt met een andere advocaat bij een andere zittingsplaats. Afgesproken is dat de gemachtigde van eiser contact zoekt met deze advocaat en bespreekt of de zaken door dezelfde zittingsplaats behandeld kunnen worden. Aan de minister is op de zitting ook gevraagd om te reageren op de nieuwe situatie, dat eiser in Nederland is. De minister heeft daar met de brief van 16 augustus 2024 gebruik van gemaakt.
1.3.
Partijen hebben laten weten dat de beroepsprocedure in de asielzaak van eiser ook door deze zittingsplaats behandeld kan worden. [2] Bij uitspraak van heden is dit beroep ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), referente, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
1.5.
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Totstandkoming van het besluit

2. De minister heeft bij besluit van 2 mei 2024 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De minister heeft eiser het voordeel van de twijfel gegeven voor het ontbreken van documenten over de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente. Volgens de minister heeft eiser geen gebruik gemaakt van zijn aanbod voor nader onderzoek in de vorm van DNA-onderzoek. Er wordt dan ook niet voldaan aan de voorwaarden voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM. [3] Omdat de familierechtelijke relatie met referente niet aannemelijk is gemaakt, wordt aan de beoordeling van het jongvolwassenenbeleid dan ook niet toegekomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overwegingen van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep niet betwist dat onvoldoende (indicatieve) documenten zijn ingediend om de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met referente te onderbouwen. De minister heeft eiser het voordeel van de twijfel gegeven en onderzoek in de vorm van DNA-onderzoek aangeboden. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat partijen alleen van mening verschillen of eiser zich beschikbaar heeft gesteld voor DNA-onderzoek. Partijen verschillen ook van mening of daarbij meegenomen mag worden dat eiser inmiddels in Nederland is.
Moet de minister meenemen dat eiser nu in Nederland is?
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister deze nieuwe omstandigheid niet hoeft mee te nemen in haar beoordeling of eiser beschikbaar is voor DNA-onderzoek. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat bij reguliere zaken sprake is van een ex-tunc beoordeling. Een ex-tunc beoordeling betekent dat het bestreden besluit beoordeeld dient te worden aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit. Op het moment dat de minister een beslissing nam op het bezwaar was eiser niet in Nederland, maar in Malta. De rechtbank kan daarom de nieuwe feitelijke situatie, dat eiser inmiddels in Nederland is, niet meenemen in de beoordeling van het beroep.
Heeft de minister mogen tegenwerpen dat eiser niet beschikbaar was voor DNA-onderzoek?
7. Eiser stelt in de eerste plaats - kort gezegd - dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld in de voorbereiding van het bestreden besluit. De minister heeft namelijk geen telefonisch contact gekregen met de gemachtigde van eiser om de mogelijkheden voor DNA-onderzoek buiten Malta te bespreken. Het had op de weg van de minister gelegen om dan schriftelijk contact te zoeken.
7.1.
De rechtbank vindt niet dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld. De minister heeft in beroep mogen wijzen op de overgelegde telefoonnotities. Daaruit blijkt dat de minister op 17 juli 2023 contact heeft gehad met de gemachtigde van eiser. In dat gesprek is besproken dat DNA-onderzoek niet in Malta kan en is Rome als alternatief gegeven. De minister heeft op dat moment afgesproken contact te houden met de gemachtigde van eiser over wat de mogelijkheden zijn. Daarnaast heeft de minister op 12 december 2023 en 4 april 2024 naar de gemachtigde van eiser gebeld en een terugbelverzoek achtergelaten. Dat de gemachtigde van eiser stelt geen terugbelverzoek te hebben gehad wordt zonder nadere onderbouwing niet gevolgd. Ditzelfde geldt voor de stelling dat de gemachtigde van eiser aangeeft zelf contact te hebben gezocht met de minister. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld in de wijze waarop hij DNA-onderzoek heeft aangeboden. De minister heeft namelijk de door eiser overgelegde documenten bij de beoordeling betrokken en eiser vervolgens DNA-onderzoek aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat de minister zijn deel van de samenwerkingsplicht is nagekomen door nader onderzoek aan te bieden op de diplomatieke post in Rome. [4] De minister heeft er daarbij niet ten onrechte op gewezen dat in Malta geen mogelijkheid is om DNA-onderzoek af te nemen. Ook heeft de minister erop mogen wijzen dat als eiser zijn mvv wil ophalen hij ook Malta zou moeten verlaten, omdat in Malta geen mvv afgegeven kan worden. Daarbij was de minister in deze zaak niet gehouden tot het faciliteren van aanvullend onderzoek, bijvoorbeeld door tussenkomst van het IOM of de UNHCR. [5] Daartoe overweegt de rechtbank dat het in de eerste plaats aan eiser zelf is om de familierelatie aannemelijk te maken en dat op hem een samenwerkingsplicht rust die niet alleen eruit bestaat dat hij beschikbaar is voor nader onderzoek, maar ook dat hij de minister actief informeert en op de hoogte houdt van zijn situatie. Dit laatste heeft eiser nagelaten door de minister niet te informeren over het verloop van zijn asielprocedure in Malta. Ook heeft de minister op de zitting erop mogen wijzen dat alleen in bijzondere en schrijnende zaken, waarin niet verwacht kan worden dat voor afname van DNA-materiaal naar de ambassade wordt afgereisd, aanvullend onderzoek door IOM/UNHCR wordt aangeboden. De rechtbank volgt de minister dat gesteld noch gebleken is dat in dit geval sprake is van bijzondere of schrijnende omstandigheden. Dat eiser op de zitting stelt dat hij Malta niet kan verlaten omdat hij daar in een asielprocedure zat en twee keer tevergeefs heeft geprobeerd Malta te verlaten, maakt dit niet anders. De minister heeft op de zitting daarover niet ten onrechte naar voren gebracht dat eiser deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Bovendien had het op de weg van eiser gelegen om de minister hierover actief te informeren. Dat eiser dat niet heeft gedaan komt voor zijn eigen rekening en risico. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen mvv krijgt. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.NL24.25926.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 13 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:192) en bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3146).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 9 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2153) en 24 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:3117).