ECLI:NL:RBDHA:2024:18782
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugkeerbesluit en afhankelijkheid van mantelzorg door dochter in het kader van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Iraanse man geboren in 1940, heeft beroep ingesteld tegen een aanvullend besluit van de minister, dat volgde op een eerdere gegrondverklaring van zijn beroep. Eiser woont samen met zijn dochter, die hem noodzakelijke mantelzorg verleent. De minister heeft in het bestreden besluit overwogen dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser en zijn dochter, en dat het terugkeerbesluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet opnieuw is gehoord na de eerdere uitspraak van 5 januari 2024, en dat er onvoldoende is getoetst aan de afhankelijkheid van eiser van zijn dochter. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiser, waaronder de mantelzorg die zijn dochter verleent en de financiële verantwoordelijkheid die zij op zich neemt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van de minister vernietigd en de minister opgedragen om binnen een bepaalde termijn een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij besluiten die de rechten van individuen onder het EVRM raken, vooral in situaties waarin afhankelijkheid van familieleden een rol speelt.