In deze zaak hebben opposanten verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin hun beroep tegen het niet-tijdig beslissen op hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De aanvraag was op 18 augustus 2023 ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat er niet voldoende tijd was verstreken tussen de ingebrekestelling en het indienen van het beroepschrift. De opposanten stelden echter dat de ontvangstbevestiging van hun aanvraag door de verweerder pas op 21 september 2023 was ontvangen, en dat de ingebrekestelling van 21 februari 2024 dus niet prematuur was.
De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en oordeelde dat de eerdere uitspraak onterecht was. De rechtbank concludeerde dat de opposanten rechtsgeldig in gebreke waren gesteld en dat hun beroep tijdig was ingediend. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit te nemen op de aanvragen van de opposanten. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft ook de verbeurde bestuurlijke dwangsommen vastgesteld op € 1.442 en de proceskosten voor het verzet vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is gedaan op 13 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.