ECLI:NL:RBDHA:2024:18866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.37617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 26 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres, van Syrische nationaliteit, heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, maar heeft dit verzoek ter zitting ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Polen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat er geen voldoende onderbouwing is voor de verantwoordelijkheid van Polen. De rechtbank weerlegt deze argumenten en stelt vast dat de minister voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom Polen verantwoordelijk is. Eiseres heeft niet aangetoond dat er sprake is van een uitzonderlijke afhankelijkheid van haar moeder, die mantelzorg nodig heeft, en de rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om de aanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 16 of 17 van de Dublinverordening.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37617

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (het bestreden besluit). De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. [2]
1.2.
Ook heeft eiseres de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [3]
1.3.
Ter zitting heeft eiseres het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. [4] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [5] In dit geval heeft Nederland op 30 mei 2024 aan Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 7 juni 2024 op grond van artikel 18, eerste lid onder c van de Dublinverordening aanvaard.
6. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiseres in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiseres. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiseres in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens haar niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Is er sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit?
7. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, aangezien in het voornemen uitsluitend gebruik is gemaakt van standaardoverwegingen in de vorm van vooraf opgestelde tekstblokken. Daarnaast voert eiseres aan dat in het bestreden besluit ook staat vermeld dat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag, terwijl hiervoor geen enkel aanknopingspunt bestaat in het dossier.
7.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het bestreden besluit van de minister onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiseres niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiseres door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De minister beoordeelt vervolgens alle argumenten uit het aanmeldgehoor en uit de zienswijze in het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak is deze handelwijze niet onzorgvuldig. [6] De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister in het voornemen en in het bestreden besluit voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Aangezien Polen meer dan vijftig keer in het bestreden besluit wordt genoemd, blijkt hieruit voldoende duidelijk dat het gaat om Polen als de verantwoordelijke lidstaat. De enkele onvolkomenheid van de vermelding van Kroatië in plaats van Polen in het bestreden besluit betekent daarom niet dat gesproken kan worden van een onzorgvuldige voorbereiding.
Mag de minister ten aanzien van Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
8. De rechtbank stelt vast dat de gronden van beroep die eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel grotendeels overeenkomen met hetgeen zij eerder in haar zienswijze heeft aangevoerd. Aangezien de minister hierop reeds gemotiveerd is ingegaan in het bestreden besluit, oordeelt de rechtbank dat deze gronden van beroep, zonder nadere onderbouwing van de tekortkomingen in de motivering van de minister, geen doel treffen en niet kunnen worden aangemerkt als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. De minister heeft terecht gesteld dat ten aanzien van Polen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals recentelijk op 4 september 2024 door de Afdeling [7] is bevestigd. Het meest recente AIDA-rapport waarop eiseres zich beroept, geeft de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, aangezien het daarin geschetste beeld van de situatie in Polen niet afwijkt van de informatie die reeds in de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling is meegewogen. De beroepsgrond slaagt niet.
Moet de minister de asielaanvraag in behandeling nemen op grond van artikel 16 dan wel artikel 17 van de Dublinverordening?
9. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16, eerste lid, dan wel aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseres stelt dat haar moeder, die onlangs een verblijfsvergunning heeft gekregen, in grote mate hulpbehoevend is en mantelzorg nodig heeft. Hierbij verwijst eiseres naar een passage uit het schrijven van VluchtelingenWerk Nederland, waarin staat dat de situatie van de moeder is verbeterd, maar dat zij nog steeds 24 uur per dag, zeven dagen per week, zorg nodig heeft. Deze zorg kan volgens eiseres momenteel niet in voldoende mate worden geboden door andere gezinsleden, waardoor haar moeder afhankelijk is van de zorg van eiseres.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat in dit geval sprake is van afhankelijkheid zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Weliswaar is gebleken dat de moeder van eiseres lijdt aan medische problematiek en dat eiseres feitelijk zorg draagt voor haar moeder, maar de relevante toets is of er sprake is van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank merkt op dat er praktische bezwaren zijn die verhinderen dat de zorgtaak door de broers of zus van eiseres kan worden overgenomen. Zoals eiseres ter zitting heeft gesteld, hebben haar broers eigen gezinnen en is een van haar broers zelf ziek. Verder beheerst haar zus de taal niet en beschikt zij niet over een rijbewijs. Uit deze omstandigheden blijkt dat de zorg die eiseres voor haar moeder draagt, van nature is gegroeid en dat eiseres de zorg voor haar moeder op zich heeft genomen. Dit betekent echter niet dat eiseres een exclusieve afhankelijkheid heeft aangetoond, zoals vereist in de context van artikel 16 van de Dublinverordening. Gezien deze feiten is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat de afhankelijkheid van haar moeder jegens eiseres van een zodanige aard is dat de vereiste zorgtaken voor de moeder van eiseres uitsluitend en alleen door eiseres zelf geboden kunnen worden. De beroepsgrond slaagt niet.
9.2.
De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 september 2024 [8] leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak ging het om een dochter die vanwege complexe problematiek en vanuit professionele opvang gezinsystemische therapie moest ondergaan, waarbij het essentieel was dat beide ouders beschikbaar en bereikbaar waren. De omstandigheden in die zaak zijn daarom wezenlijk anders dan die van eiseres en haar moeder.
9.3.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiseres geen aanleiding vormen om haar asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De minister betoogt in dit verband terecht dat de Dublinverordening erop is gericht om familieleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden, maar niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familielid in Nederland kan worden verkregen. De verklaring van eiseres over de medische situatie van haar moeder, evenals de situatie van haar broers en zus, is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen uitzonderlijke omstandigheid op grond waarvan de minister de behandeling van eiseres' aanvraag aan zich had moeten trekken. De beroepsgrond slaagt evenmin.
9.4.
Bovenkant formulier
Is het bestreden besluit in strijd met artikel 26 van de Dublinverordening?
10. Eiseres betoogt ten slotte dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 26, tweede lid, van de Dublinverordening, omdat zowel in het voornemen als in het bestreden besluit niet is vermeld binnen welke termijn de overdracht zal plaatsvinden en er geen informatie wordt verstrekt over de locatie en het tijdstip waarop eiseres zich moet melden voor vrijwillige terugkeer.
10.1.
Uit artikel 26, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat in het besluit dient te worden vermeld binnen welke datum de overdracht zal plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit geen specifieke datum is genoemd voor de overdracht naar Polen. Dit vormt een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank is echter van oordeel, samen met de minister, dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [9] . De rechtbank overweegt hierbij dat de minister ter zitting heeft aangegeven dat de uiterste overdrachtstermijn kan worden afgeleid uit het - in het voornemen en het bestreden besluit genoemde - claimakkoord met Polen (7 juni 2024). Gesteld noch gebleken is dat eiseres door het niet vermelden van de overdrachtstermijn (6 maanden vanaf 7 juni 2024) in haar belangen is geschaad. Eiseres heeft in deze procedure in ieder geval tijdens de zitting duidelijkheid gekregen over de uiterste overdrachtstermijn. Bovendien vermeldt het bestreden besluit wel de rechtsmiddelen die eiseres kan aanwenden indien zij het niet eens is met het besluit, evenals de termijn waarbinnen deze rechtsmiddelen moeten worden ingediend.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet gelet op het gebrek, zoals geoordeeld onder rechtsoverweging 10.1, wel aanleiding de minister te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Het beroep tegen het niet in behandeling nemen van eiseres haar asielaanvraag staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.37617.
3.Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL24.37618.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3569 en van 7 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2967.
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.
8.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 23 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:15041.
9.Algemene wet bestuursrecht.