5.2.De rechtbank overweegt dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd die afdoen aan de juistheid van de informatie van de Duitse autoriteiten. De registratie in het Eurodac-systeem en de brief van de Duitse autoriteiten, waarin staat dat eiser op 13 mei 2024 zelfstandig Duitsland is ingereisd, vormen twee concrete gegevens die de aanwezigheid van eiser in Duitsland bevestigen. De stelling van eiser dat hij gedurende de gehele periode in Nederland verbleef, is hiertegenover onvoldoende. De stelling van eiser ter zitting dat hij niet door het AZC in Burgum werd gemist, omdat er anders een melding als "met onbekende bestemming" (MOB) vertrokken had moeten worden gedaan gelet op zijn meldplicht, wordt door de rechtbank ook niet gevolgd. Zoals de minister terecht heeft gesteld, leidt niet elk verzuim van de meldplicht automatisch tot een MOB-melding. Nu de rechtbank uitgaat van de informatie van de Duitse autoriteiten, is door de zelfstandige inreis van eiser naar Duitsland het eerste claimverzoek aan Duitsland vóór het verstrijken van de overdrachtstermijn geëffectueerd. Het tweede claimverzoek, dat op 8 oktober 2024 door de Duitse autoriteiten is geaccepteerd, geldt als de startdatum van een nieuwe overdrachtstermijn van zes maanden. Deze overdrachtstermijn is nog niet verstreken en verplicht de minister daarom niet om eiser in de nationale procedure op te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan de minister ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. De rechtbank stelt vast dat hetgeen eiser aanvoert in de gronden van beroep met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel grotendeels overeenkomt met wat hij eerder in zijn zienswijze heeft aangevoerd. Nu de minister hierop reeds gemotiveerd is ingegaan in het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat deze gronden van beroep, zonder dat daarin is aangegeven in hoeverre de motivering van de minister in het bestreden besluit tekortschiet, geen doel treft en niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Zoals de minister terecht stelt, kan ten aanzien van Duitsland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals recent op
11 september 2024 door de Afdeling is bevestigd.De rechtbank ziet geen aanleiding in hetgeen eiser heeft aangevoerd om tot een ander oordeel te komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake onevenredige hardheid in de zin van artikel 17, eerste lid, Dublinverordening?
7. Eiser stelt dat de minister ten onrechte zijn verzoek niet in behandeling heeft genomen, om zo te voorkomen dat hij wordt blootgesteld aan een situatie van onevenredige hardheid in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser voert aan dat zijn zoon dringend medische hulp nodig heeft, welke hulp thans in Nederland wordt ontvangen. Hij verwijst hierbij naar een brief van 21 oktober 2024 van Kinnik Kind en Jeugd GGZ, waarin een behandelvoorstel voor de GZA-huisarts wordt gedaan.