ECLI:NL:RBDHA:2024:18867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.38947 en NL24.40404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdrachtsbesluit in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Syrische nationaliteit

In deze zaak gaat het om een asielaanvraag van een Syrische eiser en zijn minderjarige kind, die door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling is genomen op grond van de Dublinverordening. De rechtbank Den Haag heeft eerder een uitspraak gedaan waarin het beroep van de eiser ongegrond werd verklaard, maar deze uitspraak werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd en terugverwezen naar de rechtbank voor herbeoordeling. De rechtbank heeft de zaak opnieuw behandeld en geconcludeerd dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overdrachtstermijn niet is verstreken en dat de minister niet verplicht is om de eiser in de nationale asielprocedure op te nemen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van onevenredige hardheid in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening, en dat de minister zich kan baseren op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Uiteindelijk heeft de rechtbank beide beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de besluiten van de minister in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38947 en NL24.40404

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
v-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
mede namens zijn minderjarige kind,

[naam],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer: [v-nummer:],
beiden van Syrische nationaliteit,
hierna te noemen: eisers,
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,de minister,
(gemachtigde drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. Bij besluit van 25 juli 2024 heeft de minister de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. [2]
1.2.
Bij uitspraak van 3 september 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep tegen het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
1.4.
Bij uitspraak van 26 september 2024 heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak naar de rechtbank terugverwezen. [3]
1.5.
Bij besluit van 15 oktober 2024 (het overdrachtsbesluit) heeft de minister bepaald dat eiser wordt overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland.
1.6.
Eiser heeft tegen het overdrachtsbesluit beroep ingesteld. [4]
1.7.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 november 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep tegen het niet in behandeling van eiser zijn asielaanvraag
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 15 februari 2024 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aangevraagd. De minister heeft die aanvraag in het bestreden besluit afgewezen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eisers beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
In de uitspraak van 26 september 2024 heeft de Afdeling het hoger beroep van eiser tegen de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank om opnieuw te behandelen. De rechtbank moet daarbij rekening houden met hetgeen de Afdeling heeft geoordeeld.
2.2.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 26 september 2024 geoordeeld dat de rechtbank in haar uitspraak van 3 september 2024 een onvolledige uitspraak heeft gedaan, aangezien deze geen inhoudelijke overwegingen bevat en geen reactie geeft op de gronden van beroep van eiser.
2.3.
De rechtbank constateert dat, vanwege een kennelijke fout bij de verwerking van de uitspraak in het digitale systeem van de rechtbank, het inhoudelijke deel van de uitspraak niet is opgenomen. De rechtbank beoordeelt daarom opnieuw het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser en zal alsnog ingaan op de door eiser aangevoerde beroepsgronden.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [5] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
4. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Dient eiser in de nationale asielprocedure te worden opgenomen?
5. Eiser stelt dat de overdrachtstermijn, waarbinnen de minister hem aan Duitsland had kunnen overdragen, is verstreken. Daarom dient hij in de nationale asielprocedure te worden opgenomen. Eiser betwist de vermelding van de Duitse autoriteiten dat hij Duitsland op 13 mei 2024 zou zijn ingereisd en stelt dat hij sinds zijn aankomst in Nederland niet meer buiten het land is geweest. Uit het Eurodac-register blijkt volgens eiser dat hij voor het laatst op 25 januari 2024 in Duitsland was. De acceptatie van het eerste claimverzoek aan Duitsland van 4 april 2024 geldt volgens eiser daarom als de startdatum van de zesmaandentermijn, die op 4 oktober 2024 is verstreken.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het Eurodac-systeem blijkt dat de Duitse autoriteiten de aanwezigheid van eiser op 13 mei 2024 hebben geregistreerd onder de ‘date of readmission’. Daarnaast hebben de Duitse autoriteiten de minister op 9 september 2024 schriftelijk geïnformeerd dat de overdrachtsprocedure zou worden geannuleerd omdat eiser op 13 mei 2024 zelfstandig Duitsland was ingereisd.
5.2.
De rechtbank overweegt dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd die afdoen aan de juistheid van de informatie van de Duitse autoriteiten. De registratie in het Eurodac-systeem en de brief van de Duitse autoriteiten, waarin staat dat eiser op 13 mei 2024 zelfstandig Duitsland is ingereisd, vormen twee concrete gegevens die de aanwezigheid van eiser in Duitsland bevestigen. De stelling van eiser dat hij gedurende de gehele periode in Nederland verbleef, is hiertegenover onvoldoende. De stelling van eiser ter zitting dat hij niet door het AZC in Burgum werd gemist, omdat er anders een melding als "met onbekende bestemming" (MOB) vertrokken had moeten worden gedaan gelet op zijn meldplicht, wordt door de rechtbank ook niet gevolgd. Zoals de minister terecht heeft gesteld, leidt niet elk verzuim van de meldplicht automatisch tot een MOB-melding. Nu de rechtbank uitgaat van de informatie van de Duitse autoriteiten, is door de zelfstandige inreis van eiser naar Duitsland het eerste claimverzoek aan Duitsland vóór het verstrijken van de overdrachtstermijn geëffectueerd. Het tweede claimverzoek, dat op 8 oktober 2024 door de Duitse autoriteiten is geaccepteerd, geldt als de startdatum van een nieuwe overdrachtstermijn van zes maanden. Deze overdrachtstermijn is nog niet verstreken en verplicht de minister daarom niet om eiser in de nationale procedure op te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan de minister ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. De rechtbank stelt vast dat hetgeen eiser aanvoert in de gronden van beroep met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel grotendeels overeenkomt met wat hij eerder in zijn zienswijze heeft aangevoerd. Nu de minister hierop reeds gemotiveerd is ingegaan in het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat deze gronden van beroep, zonder dat daarin is aangegeven in hoeverre de motivering van de minister in het bestreden besluit tekortschiet, geen doel treft en niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Zoals de minister terecht stelt, kan ten aanzien van Duitsland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals recent op
11 september 2024 door de Afdeling is bevestigd. [6] De rechtbank ziet geen aanleiding in hetgeen eiser heeft aangevoerd om tot een ander oordeel te komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake onevenredige hardheid in de zin van artikel 17, eerste lid, Dublinverordening?
7. Eiser stelt dat de minister ten onrechte zijn verzoek niet in behandeling heeft genomen, om zo te voorkomen dat hij wordt blootgesteld aan een situatie van onevenredige hardheid in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser voert aan dat zijn zoon dringend medische hulp nodig heeft, welke hulp thans in Nederland wordt ontvangen. Hij verwijst hierbij naar een brief van 21 oktober 2024 van Kinnik Kind en Jeugd GGZ, waarin een behandelvoorstel voor de GZA-huisarts wordt gedaan.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan van overdracht aan Duitsland zou moeten worden afgezien. De minister heeft terecht ter zitting aangevoerd dat de informatie betreffende de medische situatie van de zoon van eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet naar voren was gebracht, waardoor deze omstandigheden niet in de besluitvorming konden worden betrokken. Nu de minister gemotiveerd is ingegaan op de individuele omstandigheden zoals aangevoerd in de zienswijze, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het bestreden besluit in redelijkheid kunnen concluderen dat er geen aanleiding bestond om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
7.2.
De rechtbank neemt in aanmerking dat uit de door eiser overgelegde brief van
21 oktober 2024 blijkt dat sprake is van een mogelijk begin van een behandeltraject, dat echter on hold is gezet vanwege de onzekerheid over de verblijfsduur van eiser. De minister heeft terecht gesteld dat uit deze brief niet blijkt dat deze behandeling uitsluitend in Nederland kan worden geboden en niet in Duitsland. Ten overvloede wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2024 [7] , waarin is geoordeeld dat Duitsland dezelfde mogelijkheden voor medische zorg biedt als Nederland, zodat mag worden verwacht dat de vreemdeling in Duitsland even goed behandeld kan worden als in Nederland. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet in behandeling nemen van eiser zijn asielaanvraag ongegrond. Dit betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft.
Het beroep tegen het overdrachtsbesluit
9. De beroepsgronden van eiser met betrekking tot het overdrachtsbesluit zijn gegrond op dezelfde argumenten als die welke hij heeft ingediend tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland en is er geen sprake van onevenredige hardheid in de zin van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De stelling van eiser dat het overdrachtsbesluit te laat is opgelegd wegens het verstrijken van de overdrachtstermijn en dat daardoor geen uitvoering aan het overdrachtsbesluit kan worden gegeven, wordt niet gevolgd. De rechtbank heeft immers in overweging 5.2 reeds geconcludeerd dat deze termijn niet is verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is het overdrachtsbesluit daarom niet te laat opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. De rechtbank verklaart het beroep tegen het overdrachtsbesluit ongegrond. Dit betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat het besluit tot overdracht aan Duitsland in stand blijft.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Het beroep tegen het niet in behandeling nemen van eiser zijn asielaanvraag staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.29815.
3.Het terugverwezen beroep tegen het niet in behandeling nemen van eiser zijn asielaanvraag staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.38947.
4.Het beroep tegen het overdrachtsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.40404.
5.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.De Afdeling, 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3661.
7.De Afdeling, 31 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4419.