ECLI:NL:RBDHA:2024:18949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
NL24.39235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag onder de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Egyptische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 19 april 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de rechtbank stelde vast dat hij eerder op 26 januari 2024 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet kon aantonen dat er in Bulgarije structurele tekortkomingen zijn die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen. Eiser voerde aan dat er sprake was van pushbacks en onrechtmatige detentie in Bulgarije, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde informatie niet voldoende was om aan te nemen dat Bulgarije zijn verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had besloten dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de asielaanvraag en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals het feit dat zijn broer in Nederland woont, niet voldoende waren om de aanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM, omdat dit artikel geen zelfstandige rol speelt in het kader van de Dublinprocedure. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39235

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. Bij besluit van 8 oktober 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. Tegen het bestreden besluit heeft eiser op 8 oktober 2024 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam] als tolk en de gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Eiser verklaart dat hij Egyptische nationaliteit heeft en is geboren op [datum] 1999. Hij heeft op 19 april 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] Uit onderzoek in Eurodac [3] is gebleken dat eiser op 26 januari 2024 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Bulgarije verzocht eiser terug te nemen. Op 10 juni 2024 hebben de Bulgaarse autoriteiten het terugnameverzoek geaccepteerd.
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Er is sprake van pushbacks en onrechtmatige detentie door de Bulgaarse autoriteiten. Dit levert ook voor Dublinclaimanten een reëel risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het EU Handvest [5] . Ook zijn er systeemfouten in Bulgarije ten aanzien van de opvang, voorzieningen, zorg, detentieomstandigheden en rechtsbijstand. Klagen bij de autoriteiten is niet mogelijk; eiser heeft geen vertrouwen in de Bulgaarse autoriteiten. Eiser vreest dat Bulgarije haar internationale verplichtingen niet nakomt en dat hij wordt uitgezet naar Egypte, zijn land van herkomst. Eiser is zelf ook slecht behandeld tijdens zijn periode in Bulgarije. Verder meent eiser dat, vanwege de slechte behandeling die hij in Bulgarije heeft ondergaan, Nederland de asielaanvraag onverplicht aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. In dit kader wijst eiser tot slot op het feit dat zijn broer in Nederland woont, met welke persoonlijke omstandigheid verweerder volgens hem ten onrechte geen rekening heeft gehouden. Eisers beroep op artikel 8 van het EVRM is ten onrechte verworpen.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. Niet in geschil is dat Bulgarije op grond van de Dublinverordening in beginsel geldt als de verantwoordelijke lidstaat. Zoals verweerder, met verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling [6] , in het bestreden besluit heeft overwogen, geldt ook in het geval van een overdracht aan Bulgarije dat wordt aangenomen dat deze lidstaat zijn Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel).
8. Eiser maakt niet met concrete aanwijzingen aannemelijk dat er in Bulgarije structurele tekortkomingen die zijn die zo zwaarwegend zijn dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [7] Eiser wijst op landeninformatie van Vluchtelingenwerk van juli 2024. In deze informatie gaat Vluchtelingenwerk in hoofdzaak in op het AIDA landenrapport over 2023 (verschenen in april 2024). Uit die rapportage volgt weliswaar dat er in Bulgarije problemen zijn, maar die problemen zijn niet zodanig dat de bijzonder hoge drempel van het arrest Jawo wordt gehaald. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 15 oktober 2024 [8] opnieuw bevestigd dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij heeft de Afdeling de meest recente landenrapportages betrokken. Ook is de Afdeling uitdrukkelijk ingegaan op de opvangvoorzieningen in Bulgarije. De overige door Vluchtelingenwerk genoemde bronnen zijn van een oudere datum. Daarmee is de door eiser beschikbaar gestelde informatie niet anders of recenter dan de informatie waarover de Afdeling in de meest recente uitspraken beschikte. Daarin ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om anders te oordelen. Voor zover eiser heeft verwezen naar de persoonlijke ervaringen van een vriend, geldt dat dit geen ander licht werpt op de algemene situatie voor asielzoekers in Bulgarije.
9. Eisers persoonlijke ervaringen in Bulgarije leiden niet tot een ander oordeel. Immers, eiser heeft naar eigen zeggen in Bulgarije niet de asielprocedure doorlopen, maar hij heeft enkel in detentie gezeten, nadat hij Bulgarije op illegale wijze was binnengekomen. In het kader van de Dublinprocedure zal eiser gereguleerd worden overgedragen en daarmee in een andere situatie terechtkomen. Met het claimakkoord hebben de Bulgaarse autoriteiten toegezegd de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen. Zij zijn daarbij gebonden aan de Europese asielrichtlijnen. Indien eiser meent dat Bulgarije zijn hieruit voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, dan kan hij daarover bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen voor hem niet mogelijk of niet zinvol is.
10. De beroepsgrond van eiser, dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

11. Als een lidstaat op grond van de criteria van de Dublinverordening niet verplicht is een asielaanvraag in behandeling te nemen, dan kan die lidstaat op grond van artikel 17 van de Dublinverordening een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen. Verweerder mag zelf bepalen wanneer hij van deze bevoegdheid gebruik maakt. De rechtbank moet daarom op dit onderdeel terughoudend toetsen. In het beleid van verweerder [9] staat dat van deze bevoegdheid terughoudend gebruik wordt gemaakt, onder meer in de situatie dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
12. De slechte omstandigheden en de eerdere ervaringen van eiser in Bulgarije heeft verweerder al betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder hoefde daarom deze ervaringen niet opnieuw te beoordelen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024. [10]
13. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat het feit dat eiser een broer in Nederland heeft, geen reden voor verweerder is de aanvraag onverplicht aan zich te trekken. Verweerder overweegt terecht dat een broer niet valt aan te merken als een gezinslid in de zin van artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. De Dublinverordening is verder niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij gezinsleden kan worden verkregen. Eisers verklaring ter zitting dat hij wel veel contact heeft met zijn broer en die broer als een vader voor hem is, doet daaraan niets af. De aanwezigheid van eisers broer heeft verweerder niet als een bijzondere individuele omstandigheid hoeven zien.
13. Tot slot heeft verweerder het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM terecht verworpen. Dit artikel speelt geen zelfstandige rol in het kader van een Dublinprocedure. Indien eiser stelt dat hem op grond van artikel 8 van het EVRM een verblijfsrecht toekomt voor verblijf bij zijn broer, dan kan hij een daartoe strekkende aanvraag bij verweerder indienen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en verweerder terecht heeft besloten dat Bulgarije verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 november 2024 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Eurodac is een centrale database met vingerafdrukken van asielzoekers en personen die illegaal de buitengrenzen van het Schengengebied hebben overschreden.
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Het criterium uit het arrest Jawo, Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.ECLI:NL:RVS:2024:4132. Zie ook o.a. uitspraken van de Afdeling van 19 augustus 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3349), 22 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2977), 11 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2854), 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2647), 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870.
9.Paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.