ECLI:NL:RBDHA:2024:18951
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M.J. van Zantvoort, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor hem en zijn gezin. De aanvraag is op 24 augustus 2023 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn is verlengd met drie maanden, waardoor de beslissing uiterlijk op 22 februari 2024 genomen had moeten worden. Eiser heeft de minister op 20 maart 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 14 oktober 2024 ingediend, wat tijdig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twee weken opgelegd voor de minister om een besluit bekend te maken. Gezien de bijzondere omstandigheden rondom gezinshereniging bij asielhouders, heeft de rechtbank besloten om een langere termijn van acht weken op te leggen voor het nemen van een besluit. Indien de minister besluit tot nader onderzoek, moet dit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. Tevens is bepaald dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 en heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 187 moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 15 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt.