ECLI:NL:RBDHA:2024:19003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
NL24.37976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 23 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De rechtbank heeft de zaak op 30 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen. Eiser heeft geen nieuwe omstandigheden aangevoerd die de minister zouden dwingen om van dit beginsel af te wijken.

Eiser heeft ook betoogd dat de minister artikel 9 van de Dublinverordening had moeten toepassen, omdat hij een verloofde in Nederland heeft. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een duurzame relatie op het moment van zijn asielaanvraag in Kroatië. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat het huwelijk van eiser met zijn verloofde niet voldoende is om een beroep op artikel 9 te rechtvaardigen, aangezien de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald op basis van de situatie op het moment van de eerste aanvraag.

Tot slot heeft eiser betoogd dat de minister artikel 17 van de Dublinverordening had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister dit terecht niet heeft gedaan. De ervaringen van eiser in Kroatië zijn niet voldoende om aan te tonen dat de overdracht aan Kroatië onevenredige hardheid zou opleveren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37976

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J. Nourhussen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
Mag de minister ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de minister ten opzichte van Kroatië ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Eiser wijst hierbij op uitspraken van verschillende zittingsplaatsen. [3]
5.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel ten opzichte van Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit met de uitspraak van 9 oktober 2024 bevestigd. [4] Dit beginsel houdt in dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, moet hij dat aannemelijk maken. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de minister om te motiveren dat en waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [5]
5.2
Het betoog van eiser slaagt niet. Eiser heeft geen nieuwe omstandigheden naar voren gebracht die niet zijn meegewogen door de Afdeling in haar uitspraak van 9 oktober 2024. De uitspraken van de verschillende zittingsplaatsen waar eiser naar verwijst dateren allemaal van voor de uitspraak van de Afdeling en kunnen dan ook niet leiden tot het door eiser beoogde resultaat.
5.3
Eiser wijst op zijn eigen ervaringen in Kroatië. Hij heeft aangegeven in Kroatië onmenselijk te zijn behandeld. De eerste keer is hij vijf dagen zonder eten en drinken vastgehouden, waarna hij bewusteloos raakte en door de autoriteiten bij de grens met Bosnië is afgezet. De tweede keer is hij een dag door de politie vastgehouden en moest hij in verband met antecedentenonderzoek zijn vingerafdrukken afgeven.
5.4
In wat eiser heeft aangevoerd over zijn ervaringen in Kroatië ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft geen documenten overgelegd om te onderbouwen dat hij in een situatie terecht zal komen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zal halen [6] .
Kan eiser een beroep doen op artikel 9 van de Dublinverordening?
6. Eiser betoogt dat dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 9 van de Dublinverordening. Eiser heeft namelijk een verloofde in Nederland met wie hij sinds 2021 een duurzame relatie onderhoudt. Hij heeft ook een verklaring van zijn verloofde en foto’s die de duurzame relatie aantonen overlegd. De verloofde van eiser heeft een verblijfsvergunning in Nederland. Op 2 oktober 2024 zijn eiser en zijn verloofde in Nederland wettig gehuwd. Bij overdracht van eiser en zijn echtgenote van elkaar gescheiden worden. Een belangrijk uitgangspunt van de Dublinverordening is naleving van het beginsel van de eenheid van het gezin. In artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening staat wie als gezinsleden worden aangemerkt. Eiser betoogt dat anders dan de minister stelt artikel 9 van de Dublinverordening niet als voorwaarde stelt dat het gezin al in het land van herkomst is gevormd.
6.1.
De rechtbank verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 april 2019 [7] . Het Hof van Justitie heeft in dit arrest geoordeeld dat de Dublinverordening zo moet worden uitgelegd dat een onderdaan van een derde land die in een eerste lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, deze lidstaat daarna heeft verlaten en vervolgens in een tweede lidstaat een nieuw verzoek heeft ingediend, zich in beginsel niet kan beroepen op het in artikel 9 van de Dublinverordening neergelegde verantwoordelijkheidscriterium in het kader van een op grond van artikel 27, eerste lid, van de Dublinverordening in die tweede lidstaat ingesteld rechtsmiddel tegen een jegens hem genomen overdrachtsbesluit. Het Hof van Justitie maakt vervolgens een specifieke uitzondering op deze regel in het geval het gaat om een terugname op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. De Kroatische autoriteiten hebben het claimverzoek van de minister geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening en eiser kan daarom een beroep doen op artikel 9 van de Dublinverordening.
6.2.
Dit beroep van eiser slaagt niet. De minister heeft terecht overwogen dat het gezinscriterium [8] in het geval van eiser niet van toepassing is, nu eiser niet door middel van documenten aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. Foto’s alleen zijn daarvoor niet voldoende. Het feit dat eiser ondertussen in Nederland getrouwd is maakt ook niet dat een beroep op artikel 9 van de Dublinverordening slaagt. Uit artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening volgt namelijk dat de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient. Voor eiser geldt dat dit het moment was van zijn verzoek om internationale bescherming in Kroatië. Op dat moment was er nog geen sprake van een huwelijk tussen eiser en zijn echtgenote, waardoor het beroep niet slaagt. De rechtbank merkt nog op dat, anders dan de minister in het bestreden besluit heeft gesteld, gelet op het bepaalde in artikel 9 van de Dublinverordening niet bepalend is of het gezin zich in het land van herkomst reeds was gevormd.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiser betoogt dat de minister de asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken door toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser wijst hiervoor op zijn eigen ervaringen in Kroatië, zoals omschreven onder overweging 5.3. Eiser stelt dat dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser ondervonden mensenrechtenschendingen geen aanleiding zijn om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij betoogt eiser dat als een beroep op artikel 9 van de Dublinverordening niet slaagt, zijn huwelijk aanleiding moet zijn voor de minister om zijn asielaanvraag inhoudelijk te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
7.1.
De minister heeft niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. De minister kon zich redelijkerwijs op het standpunt stellen dat de ervaringen van eiser in Kroatië en de aangevoerde omstandigheden betrekking hebben op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Deze omstandigheden heeft de minister al voldoende betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [9] Daarnaast overweegt de minister terecht dat de eerdere ervaringen van eiser in Kroatië niet hoeven te worden betrokken bij de beoordeling, omdat eiser als Dublinclaimant in een andere situatie terecht komt. Als laatste overweegt de minister met juistheid dat het huwelijk van eiser met zijn vrouw die in Nederland een verblijfsvergunning heeft niet voldoende is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister heeft in redelijkheid van belang kunnen achten dat de Dublinverordening niet bedoeld is als middel om gezinshereniging te realisering en dat eiser hiervoor een reguliere aanvraag kan indienen. [10]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie bijvoorbeeld Rb Den Haag, zp. Den Bosch 6 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1226.
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4 – 4.1.
6.Het arrest Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93
7.ECLI:EU:C:2019:280
8.Zie artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening.