ECLI:NL:RBDHA:2024:19003
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.L.M. Steinebach - de Wit
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 23 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De rechtbank heeft de zaak op 30 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen. Eiser heeft geen nieuwe omstandigheden aangevoerd die de minister zouden dwingen om van dit beginsel af te wijken.
Eiser heeft ook betoogd dat de minister artikel 9 van de Dublinverordening had moeten toepassen, omdat hij een verloofde in Nederland heeft. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een duurzame relatie op het moment van zijn asielaanvraag in Kroatië. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat het huwelijk van eiser met zijn verloofde niet voldoende is om een beroep op artikel 9 te rechtvaardigen, aangezien de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald op basis van de situatie op het moment van de eerste aanvraag.
Tot slot heeft eiser betoogd dat de minister artikel 17 van de Dublinverordening had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister dit terecht niet heeft gedaan. De ervaringen van eiser in Kroatië zijn niet voldoende om aan te tonen dat de overdracht aan Kroatië onevenredige hardheid zou opleveren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.