ECLI:NL:RBDHA:2024:1903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
NL23.40164
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op grond van de Dublinverordening, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser, die in Nederland een vrouw en dochter heeft die asiel hebben gekregen, betwist deze beslissing en stelt dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. De rechtbank heeft op 9 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van eiser en zijn gezinsleden. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet adequaat is ingegaan op de verklaringen van eiser over zijn vrouw en dochter, en dat de motivering van het bestreden besluit tekortschiet. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat de huwelijksakte van eiser niet authentiek is, en dat er geen bewijs is dat de gezinsband niet bestaat. Hierdoor is de rechtbank van mening dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen, omdat hij een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40164

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
22 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië.
5.1.
De staatssecretaris stelt dat geen sprake is van onzorgvuldigheid bij de besluitvorming. Hoewel er sprake is van een standaardvoornemen, bevat het voornemen alle dragende overwegingen: er is voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Verder is een voornemen niet een op rechtsgevolg gericht besluit. In de beschikking is wel uitgebreider dan in het voornemen gemotiveerd. De staatssecretaris verwijst ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023. [2]
5.2.
Verder heeft eiser volgens de staatssecretaris geen concrete aanknopingspunten aangedragen waaruit blijkt dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023 [3] mag ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser heeft met de door hem aangehaalde rapporten en publicaties niet aannemelijk gemaakt dat hij in Kroatië een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Ook eisers verklaringen over wat hij heeft meegemaakt in Kroatië, en over de situatie in Kroatië, leiden niet tot de conclusie dat er sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Kroatië. Verder kan eiser zich bij voorkomende problemen in Kroatië wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Kroatië of de daarvoor aangewezen instanties.
5.3.
Ook vindt de staatssecretaris dat hij niet op grond van artikel 9 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser aan zich heeft hoeven trekken. Eisers gestelde dochter is geen gezinslid in de zin van de Dublinverordening. Zij is immers meerderjarig. Een gezinsband met zijn gestelde vrouw heeft eiser ook niet aangetoond. Eiser heeft weliswaar een huwelijksakte overgelegd, maar die is gecontroleerd door Bureau Documenten en niet echt bevonden. Eisers gestelde vrouw en dochter hebben ook geen instemmingsverklaring afgegeven.
5.4.
Verder ziet de staatssecretaris geen aanleiding om op grond van artikel 16 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen. Eiser heeft de gestelde afhankelijkheid van zijn dochter niet met (medische) documenten onderbouwd. Er is dan ook niet gebleken dat zijn gestelde dochter afhankelijk is van zijn hulp. Hierbij is van belang dat eiser heeft verklaard dat hij zijn dochter al acht jaar niet meer heeft gezien. Ook verblijft zijn gestelde dochter tezamen met zijn gestelde vrouw in Nederland, zodat zij reeds beschikt over de hulp en nabijheid van een ouder. Voorts heeft eiser met zijn stelling dat er sprake is van een WLZ-indicatie niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van één van de situaties die in artikel 16 van de Dublinverordening worden genoemd: een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of een hoge leeftijd. De verwijzingen van eiser naar uitspraken van de rechtbank brengen de staatssecretaris niet tot een ander standpunt.
5.5.
Ook stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat hij geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft met de niet echt bevonden huwelijksakte niet aangetoond dat hij gehuwd is met zijn gestelde vrouw. Nu eiser en zijn gestelde vrouw en dochter al ruim acht jaar gescheiden van elkaar leven brengt dit met zich dat zij zich ook staande kunnen houden indien zij niet bij elkaar in de buurt zijn.
De enkele omstandigheid dat eisers gestelde vrouw en dochter in Nederland verblijven maakt op zichzelf niet dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een mogelijke overdracht aan Kroatië zou leiden tot een onevenredige hardheid en is onvoldoende om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De Dublinverordening is niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij
een gezinslid in Nederland kan worden verkregen.
5.6.
Ten slotte volgt de staatssecretaris eiser niet in zijn stelling dat het terugnameverzoek in strijd is met de Dublinverordening en de acceptatie daarvan ongeldig is. De staatssecretaris is slechts gehouden informatie in het terugnameverzoek te vermelden die de aangezochte lidstaat in staat stelt om te beoordelen of hij krachtens de in de Dublinverordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag van de vreemdeling. Er rust geen verplichting op de staatssecretaris om eisers gestelde vrouw en dochter in het claimverzoek aan Kroatië te vermelden. Verwezen wordt naar hetgeen reeds eerder is overwogen in het kader van artikel 9 en van artikel 17 van de Dublinverordening.
Beroepsgronden
6. Eiser vindt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen.
6.1.
Eiser vindt dat er sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming.
In het Dublingehoor zijn eiser ten onrechte nauwelijks vragen gesteld over zijn bezwaren tegen overdracht aan Kroatië. Eiser heeft twee relevante punten naar voren gebracht, namelijk dat zijn vrouw en dochter in Nederland zijn en dat zijn dochter ernstig ziek is, en daarop heeft de staatssecretaris ten onrechte niet doorgevraagd. Eiser vindt dat er sprake is van het niet voeren van een gehoor als bedoeld in de uitspraak van het Hof van Justitie van 30 november 2023. [4] Ook heeft de staatssecretaris Kroatië bij het terugnameverzoek ten onrechte niet geïnformeerd over eisers gezinsleden in Nederland. Verder heeft de staatssecretaris een standaardvoornemen uitgebracht, waarin ten onrechte niet is ingegaan op eisers verklaringen tijdens het Dublingehoor over zijn vrouw en dochter. In de beschikking is weliswaar ingegaan op de zienswijze, maar niet op de argumenten die eiser persoonlijk heeft uiteen gezet (althans had willen uiteenzetten) in het gehoor, zoals voorzien in het arrest van het Hof van Justitie. Eiser verwijst ook naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Roermond van 7 december 2023. [5] De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 kan de staatssecretaris niet baten: hij is in het geheel niet ingegaan op hetgeen eiser naar voren heeft gebracht. Bovendien zijn de belangrijkste dragende overwegingen van de staatssecretaris bij eiser pas in de beschikking voor het eerst naar voren gebracht, met name het standpunt dat de gezinsband niet geloofwaardig wordt geacht omdat de overgelegde huwelijksakte vals zou zijn bevonden. Overigens heeft de staatssecretaris het rapport van het documentonderzoek door Bureau Documenten niet meegezonden met de beschikking en zit het ook niet in het procesdossier. Dit is, naast een ernstig motiveringsgebrek, een schending van het beginsel van equality of arms en dus van artikel 47 van het Grondrechtenhandvest.
6.2.
Verder vindt eiser dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 9 van de Dublinverordening. Op grond van dit artikel is Nederland verantwoordelijk voor de asielaanvraag van een derdelander wanneer deze een gezinslid of gezinsleden heeft die in Nederland internationale bescherming genieten en betrokkenen daarmee instemmen. Deze situatie is volgens eiser aan de orde. Eisers vrouw en dochter hebben een asielvergunning voor onbepaalde tijd. Eiser schetst de omstandigheden waarom hij niet eerder naar Nederland is gekomen. Hij heeft een instemmingsverklaring van zijn vrouw. De staatssecretaris had eiser eerder van de niet echt bevonden huwelijksakte op de hoogte moeten stellen. Het rapport daarover is nog altijd niet overgelegd en eiser wil een contra-expertise indienen als de staatssecretaris dat alsnog doet. Als hij eerder geïnformeerd was had hij de oorspronkelijke huwelijksakte uit Rusland kunnen laten vertalen. Eiser overlegt een akte, waarin zijn verklaring tijdens het Dublingehoor wordt bevestigd dat hij zijn naam en geboortedatum heeft laten veranderen. Ook overlegt hij foto’s van zichzelf, zijn vrouw en dochter ter onderbouwing van hun relatie. In de aanvullende gronden van beroep heeft eiser een afschrift met vertaling van de huwelijksakte, een geboorteakte en een medische verklaring rijvaardigheid overgelegd.
6.3.
Subsidiair beroept eiser zich op artikel 16 van de Dublinverordening. Zijn dochter is afhankelijk van hem. Zij lijdt aan een ernstige ziekte (epilepsie). In de zienswijze is reeds onderbouwd dat er geen sprake hoeft te zijn van exclusieve afhankelijkheid. Feit is dat eisers dochter enorm veel (mentale) steun en rust ondervindt van het feit dat haar lang verloren gewaande vader er weer is, en dat eiser haar verzorgt en daarmee zijn echtgenote ook ontlast in de 24-uurs zorg.
6.4.
Meer subsidiair stelt eiser dat de staatssecretaris onvoldoende en onzorgvuldig heeft onderbouwd dat er geen sprake is van een situatie van bijzondere hardheid die dient te leiden tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. De staatssecretaris is hier ten onrechte in het voornemen helemaal niet op ingegaan. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris een verkeerd toetsingskader gehanteerd, nu voor toepassing van artikel
17 van de Dublinverordening niet is vereist dat sprake is van een situatie dat een gezinslid absoluut niet zonder de verzoeker zou kunnen in de zin dat die de afwezigheid niet zou overleven. Bovendien is er sprake van een ernstig motiveringsgebrek nu de medische situatie van eisers dochter in het geheel niet is betrokken in de afweging.
6.5.
Verder vindt eiser dat er ten aanzien van Kroatië gerede twijfel is of kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij verwijst naar hetgeen hij in de zienswijze heeft aangevoerd.
Is er sprake van een zorgvuldig onderzoek en een zorgvuldige besluitvorming?
7. De rechtbank overweegt dat eiser in het aanmeldgehoor Dublin heeft verklaard dat hij een vrouw en (ernstig zieke) dochter in Nederland heeft, dat zij hier al acht jaar verblijven en dat zij hier verblijven op grond van politiek asiel en medische redenen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris naar aanleiding van deze verklaringen in het aanmeldgehoor geen nadere vragen aan eiser heeft gesteld over zijn vrouw en dochter. Wel is tijdens het aanmeldgehoor een door eiser en de medewerker van de staatssecretaris als huwelijksakte aangeduid document ingenomen voor onderzoek. Verder stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris in het voornemen tot niet in behandeling nemen van de asielaanvraag niet is ingegaan op eisers verklaringen over de aanwezigheid van zijn vrouw en kinderen in Nederland. Nadat eiser hier in de zienswijze op heeft gewezen en heeft gesteld dat de staatssecretaris in dit verband ten onrechte niet is ingegaan op de artikelen 9, 16 en 17 van de Dublinverordening, is de staatssecretaris in het bestreden besluit wel hierop ingegaan. Wat betreft het beroep op artikel 9 van de Dublinverordening heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat eisers gestelde vrouw en dochter geen gezinsleden in de zin van de Dublinverordening zijn, nu zijn dochter meerderjarig is en de gezinsband met zijn gestelde vrouw niet is aangetoond, omdat eiser weliswaar een huwelijksakte heeft overgelegd maar dat die door Bureau Documenten niet echt is bevonden. De staatssecretaris heeft geen verklaring van Bureau Documenten bij het bestreden besluit gevoegd. Ook is niet in geschil dat eiser een dergelijke verklaring nooit heeft ontvangen. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting verklaard dat uit een op de dag van de zitting ontvangen e-mail van Bureau Documenten blijkt dat er ook geen verklaring van Bureau Documenten is dat er sprake zou zijn van een niet echte huwelijksakte. Door ondanks eisers verklaringen in het aanmeldgehoor over de aanwezigheid van zijn vrouw en dochter in Nederland pas in het bestreden besluit op deze verklaringen in te gaan, en alsdan voor de afwijzing van eisers beroep op artikel 9 van de Dublinverordening zonder onderbouwing enkel te stellen dat de huwelijksakte door Bureau Documenten niet echt is bevonden, terwijl er tijdens de zitting van de rechtbank geen verklaring van Bureau Documenten met deze conclusie blijkt te zijn, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een onzorgvuldig onderzoek en een onzorgvuldige besluitvorming.
Heeft de staatssecretaris het bestreden besluit voldoende gemotiveerd?
8. Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris het bestreden besluit ook onvoldoende heeft gemotiveerd. Zoals al overwogen heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit in verband met artikel 9 van de Dublinverordening beroepen op een verklaring van Bureau Documenten, waaruit zou blijken dat de door eiser overgelegde huwelijksakte niet echt is bevonden, terwijl ter zitting is gebleken dat deze verklaring er niet is. Hiermee valt de motivering van het bestreden besluit weg. Dat het feit dat er geen vals bevonden huwelijksakte is, niet zou uitmaken voor het uiteindelijke besluit, aldus de gemachtigde van de staatssecretaris, volgt de rechtbank niet. Het door eiser overgelegde document betreft blijkens de voorhanden zijnde informatie een geapostilleerde huwelijksakte (uittreksel uit het register). Over de waarde van dit document heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit niet uitgelaten. Verder heeft eiser in beroep ook instemmingsverklaringen van zijn vrouw en dochter overgelegd. Ook heeft eiser in beroep een afschrift en vertaling van de originele huwelijksakte overgelegd en ter zitting heeft eiser de originele huwelijksakte laten zien. Dat niet aan de voorwaarden van artikel 9 van de Dublinverordening wordt voldaan, heeft de staatssecretaris gelet op het voorgaande niet onderbouwd.
9. Gelet op de overwegingen onder 7 en 8 verklaart de rechtbank het beroep reeds gegrond. De overige aangevoerde beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

10. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het bestreden besluit niet berust op een zorgvuldig onderzoek en niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van een bestuurlijke lus of om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.ECLI:EU:C:2023:9340