In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had op 18 maart 2023 een aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes maanden beslist. De rechtbank oordeelt dat de minister in gebreke is gebleven en dat eiser rechtsgeldig een ingebrekestelling heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken en dat er meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens bepaalt de rechtbank dat de minister uiterlijk op 12 februari 2025 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank overweegt dat, hoewel het 8+8-wekenmodel normaal gesproken wordt toegepast, in dit geval een kortere termijn noodzakelijk is om te voorkomen dat de beslistermijn de bovengrens van 21 maanden overschrijdt. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier O.T. Smit, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de bekendmaking van deze uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.