In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 21 november 2024 in een beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had eerder, op 2 januari 2024, een beroep ingesteld dat gegrond werd verklaard, waarbij de minister een beslistermijn van acht weken werd opgelegd. Eiseres diende op 18 april 2024 opnieuw beroep in, omdat de minister niet tijdig een besluit had genomen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als gezinslid. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten werd zonder behandeling op zitting. Eiseres vroeg om vrijstelling van het griffierecht, wat werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat het beroep ontvankelijk was, ondanks dat de rechterlijke dwangsom van € 7.500,- nog niet volledig verbeurd was. Uiteindelijk werd het beroep gegrond verklaard, en de minister kreeg acht weken de tijd om alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,-. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.