ECLI:NL:RBDHA:2024:19233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
NL24.17177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 21 november 2024 in een beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had eerder, op 2 januari 2024, een beroep ingesteld dat gegrond werd verklaard, waarbij de minister een beslistermijn van acht weken werd opgelegd. Eiseres diende op 18 april 2024 opnieuw beroep in, omdat de minister niet tijdig een besluit had genomen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als gezinslid. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten werd zonder behandeling op zitting. Eiseres vroeg om vrijstelling van het griffierecht, wat werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat het beroep ontvankelijk was, ondanks dat de rechterlijke dwangsom van € 7.500,- nog niet volledig verbeurd was. Uiteindelijk werd het beroep gegrond verklaard, en de minister kreeg acht weken de tijd om alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,-. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17177

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

v-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 2 januari 2024 het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en daarbij aan de minister een beslistermijn van acht weken opgelegd. Indien de minister binnen deze termijn zou beslissen tot nader onderzoek, oordeelde de rechtbank dat de concrete beslistermijn op de aanvraag van eiseres twintig weken omvatte. Daarbij is eveneens een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dag dat de minister deze beslistermijn zou overschrijden, met een maximum van € 7.500,- .
2. Op 18 april 2024 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis, van 16 februari 2023. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dat beroep.
3. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hier mee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen.
5. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
6. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
7. In de uitspraak van 2 januari 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft de rechtbank aan de minister een beslistermijn van acht weken gegeven. Indien de minister binnen deze termijn zou beslissen tot nader onderzoek, oordeelde de rechtbank dat de concrete beslistermijn op de aanvraag van eiseres twintig weken omvatte. Uit het dossier blijkt niet dat de minister tot nader onderzoek heeft beslist. Dit betekent dat de minister binnen acht weken het besluit bekend had moeten maken. De minister heeft hieraan niet voldaan. Echter, op het moment van indienen van het beroep van 18 april 2024 was de aan de uitspraak van 2 januari 2024 verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500,- nog niet volledig verbeurd. Dit zou betekenen dat het beroep prematuur is ingediend en het beroep niet-ontvankelijk is.
8. Na het instellen van beroep zijn er meerdere maanden verstreken, de minister heeft nog altijd geen besluit op de aanvraag van eiser genomen en de rechterlijke dwangsom van € 7.500,- is inmiddels wel volledig verbeurd. Conform de uitspraak van de Afdeling op 28 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:190), acht de rechtbank het beroep dan ook toch ontvankelijk.
9. Het beroep is daarom gegrond.
10. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 16 augustus 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:13031) geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het in de gegeven omstandigheden noodzakelijk geachte ‘first in first out’ (hierna: fifo)-principe van de minister. Dit leidt ertoe dat de rechtbank in beginsel een termijn van 90 dagen oplegt, te rekenen vanaf het moment dat de aanvraag gelet op het fifo-principe ter hand wordt genomen. De minister heeft in zijn verweerschrift aangegeven de aanvraag van eiseres inmiddels aan een behandelaar te hebben toegewezen. Een gehoor is gelet op dit verweerschrift gepland op 14 november 2024. Nu het gehoor inmiddels is gepland acht de rechtbank het niet onmogelijk dat de minister binnen acht weken een besluit op de aanvraag van eiseres kan nemen.
11. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister acht weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
13. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.