ECLI:NL:RBDHA:2024:19339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
NL24.29525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een besluit op bezwaarschrift inzake machtiging tot voorlopig verblijf

Op 20 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank oordeelde dat de minister niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn had beslist, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank stelde vast dat de minister uiterlijk op 18 juni 2024 had moeten beslissen, maar dit niet had gedaan. Eiseres had de minister op 3 juli 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep op 25 juli 2024 werd ingediend. De rechtbank legde de minister een termijn van vier weken op om alsnog een besluit te nemen en bepaalde dat er een dwangsom van € 100 per dag verbeurd werd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast werd de minister veroordeeld tot betaling van € 1.442 aan verbeurde bestuurlijke dwangsommen en € 437,50 aan proceskosten aan eiseres. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres heeft de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29525

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen de afwijzing van de door [referent] (referent) ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van ‘verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM’.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Het bezwaarschrift is gericht tegen het primaire besluit van verweerder van 13 november 2023. Verweerder moet op grond van artikel 76, eerste lid, in samenhang met artikel 72, tweede lid jo. artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen negentien weken beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Het primaire besluit dateert van 13 november 2023 en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken. Verweerder heeft op 23 januari 2024 aan eiseres verzocht om een verzuim te herstellen. Het verzuim is door eiseres hersteld op 6 februari 2024, waardoor de beslistermijn op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb is opgeschort van
24 januari 2024 tot 7 februari 2024. Daarnaast heeft verweerder eiseres op 23 januari 2024 bericht dat hij op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb gebruik maakt van de mogelijkheid om de beslistermijn met zes weken te verdagen.
3. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uiterlijk op 18 juni 2024 had moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 3 juli 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 25 juli 2024 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590 en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644. Omdat ook in reguliere zaken de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en deze niet zonder meer mag worden opgeofferd aan de voorgeschreven snelheid, is er echter geen aanleiding om in zaken die betrekking hebben op een reguliere mvv-aanvraag anders te oordelen. In deze zaak die gaat over een bezwaar tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag, ziet de rechtbank geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen. De uitganspunten voor een passende beslistermijn die zijn geformuleerd in de uitspraak van de zittingsplaats Arnhem zullen daarom ook worden toegepast in deze zaak die gaat over een bezwaar tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag.
7. De rechtbank neemt aan dat het dossier compleet is, omdat het beroep ziet op het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Het dossier bevat bovendien geen aanknopingspunten dat verweerder nader onderzoek moet verrichten. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen een termijn van vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak moet beslissen op het bezwaar.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
9. Eiseres verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent);
Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van A.A.M. Mangroe, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.