ECLI:NL:RBDHA:2024:19351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
NL24.26539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van opvolgend beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 28 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 4 september 2022. De rechtbank had eerder, op 15 mei 2024, het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk op 4 juni 2024 een besluit te nemen. Eiser heeft echter opnieuw beroep ingesteld voordat de maximale dwangsom was volgelopen, wat volgens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State leidt tot niet-ontvankelijkheid van het opvolgende beroep. De rechtbank oordeelt dat het indienen van een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag afdoet aan de rechtskracht van de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tot en met 19 augustus 2024 de tijd had om een besluit te nemen en dat het nieuwe beroep te vroeg is ingediend. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van A.A.M. Mangroe, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26539

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. Z.M. Alaca),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Eiser heeft op 28 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 4 september 2022.
Bij uitspraak van 15 mei 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats dit beroep gegrond verklaard en daarbij verweerder opgedragen om uiterlijk op 4 juni 2024 een besluit op de aanvraag te nemen. [1]
Op 28 juni 2024 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de hierboven genoemde aanvraag.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. [2] Uit deze jurisprudentie volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich niet aan deze termijn houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
2. In haar uitspraak van 15 mei 2024 heeft de rechtbank het eerste beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om uiterlijk op
4 juni 2024 alsnog een besluit bekend te maken. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500.
3. Uit het beleid van de rechtbank volgt dat in het geval er een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen wordt ingesteld voordat de maximale dwangsom is volgelopen, het (opvolgende) beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. [3] Het opleggen van een tweede dwangsom nog voordat de eerste dwangsom is volgelopen, is namelijk in strijd met het systeem van dit soort beroepen. Een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag doet daarmee af aan de rechtskracht van de eerste uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder tot en met 19 augustus 2024 de tijd had om een besluit te nemen. Ook stelt zij vast dat het nieuwe beroep tegen het niet tijdig beslissen is ingediend voordat de maximale dwangsom is volgelopen. Het beroep is te vroeg ingediend en daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van A.A.M. Mangroe, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.
3.Beleid ten aanzien van de beroepen niet tijdig in het vreemdelingenrecht, vastgesteld op 25 maart 2020 (gepubliceerd op rechtspraak.nl).