ECLI:NL:RBDHA:2024:19443
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn echtgenote en kinderen. Eiser heeft op 8 december 2023 de aanvraag ingediend, maar de minister heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen beslist. Eiser heeft de minister op 18 juni 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 9 juli 2024 beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tijdig is ingediend en is van oordeel dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft eiser in zijn verzoek om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de minister op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in gebreke is gebleven en heeft de minister een termijn van twee weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen. In dit geval heeft de rechtbank besloten dat er sprake is van een bijzonder geval, waardoor een langere beslistermijn gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen, met de mogelijkheid tot verlenging indien nader onderzoek nodig is.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan op 22 november 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt.