In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat zijn vingerafdrukken niet tijdig zijn geregistreerd en dat hij in Kroatië niet als asielzoeker is geregistreerd. Tijdens de zitting op 21 november 2024 heeft eiser zijn zorgen geuit over de behandeling in Kroatië, waaronder de mogelijkheid van pushbacks en de kwaliteit van de asielprocedure aldaar.
De rechtbank heeft overwogen dat de minister terecht heeft gesteld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, op basis van de Eurodac-verordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Kroatische autoriteiten het verzoek om terugname hebben geaccepteerd en dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de Kroatische asielprocedure. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de tijdige indiening van het terugnameverzoek door de minister in overeenstemming was met de Dublinverordening.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat de minister de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.