ECLI:NL:RBDHA:2024:1963
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening WAO-dagloon en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de herziening van het WAO-dagloon van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. K.A. Faber, heeft in beroep de afwijzing van zijn verzoek om herziening van zijn dagloon door het Uwv aangevochten. Het primaire besluit van 24 november 2022, waarin het verzoek om herziening werd afgewezen, werd door het Uwv in het bestreden besluit van 25 mei 2023 gehandhaafd. Eiser stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde stukken niet tijdig waren ingediend en daarom buiten beschouwing moesten worden gelaten. De rechtbank concludeerde dat de eerdere besluiten van het Uwv in rechte vaststonden en dat er geen sprake was van onmiskenbare onjuistheid in de vaststelling van het dagloon. Eiser voerde ook aan dat de hoorplicht was geschonden omdat de hoorzitting in Groningen plaatsvond, terwijl hij in Den Haag woonde. De rechtbank oordeelde echter dat de wet geen specifieke locatie voor de hoorzitting voorschrijft en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij om medische redenen niet in staat was om de hoorzitting bij te wonen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.