ECLI:NL:RBDHA:2024:19921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL24.26256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 26 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 5 september 2022 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak buiten zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn voor de asielaanvraag op 26 april 2023 is aangevangen, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op die datum heeft geoordeeld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, gezien de situatie in Italië met betrekking tot de Dublinverordening. De beslistermijn zou oorspronkelijk op 26 oktober 2023 eindigen, maar is verlengd tot 26 juli 2024 door de inwerkingtreding van de WBV 2022/22. Echter, de maximale termijn van 21 maanden na indiening van de asielaanvraag, zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, is eerder geëindigd op 5 juni 2024. Eiser heeft verweerder op 7 juni 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 26 juni 2024 ingesteld, meer dan twee weken na de ingebrekestelling. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd als verweerder niet binnen deze termijn beslist, met een maximum van € 7.500. De proceskosten worden ook aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26256

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 26 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 5 september 2022.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. Verweerder heeft onderzocht of de asielaanvraag van eiser niet in behandeling moet worden genomen omdat een andere lidstaat van de Europese Unie daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Dublinverordening. [1] Artikel 42, zesde lid, van de Vw [2] bepaalt dat de beslistermijn in dergelijke gevallen aanvangt op het moment waarop is komen vast te staan dat Nederland verantwoordelijk is of zal worden voor de behandeling van de asielaanvraag. Dat moment is in ieder geval aangebroken wanneer de in de Dublinverordening neergelegde overdrachtstermijn is verstreken. Dat moment kan zich echter ook eerder voordoen, bijvoorbeeld als verweerder zelf eerder besluit om de asielaanvraag aan zich te trekken of als door feiten en omstandigheden blijkt dat de verantwoordelijkheid vanaf een bepaald moment aan Nederland behoort of zal gaan behoren.
2. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraken van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654 en ECLI:NL:RVS:2023:1655, geoordeeld dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft verder geoordeeld dat, alhoewel de Italiaanse autoriteiten voornemens zijn om de overdrachten zoals bedoeld in de Dublinverordening op enig moment weer te hervatten, het op dit moment niet mogelijk is om vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat. Dit betekent dat het vanaf 26 april 2023 voor verweerder duidelijk was, of had moeten zijn, dat een overdracht van eiser aan Italië niet mogelijk was, en dat hij verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw moet er binnen zes maanden op een asielaanvraag worden beslist. Gelet op wat hierboven is overwogen, vangt deze beslistermijn in het geval van eiser aan op 26 april 2023. De beslistermijn zou daarom op 26 oktober 2023 eindigen. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 [3] de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden, waardoor deze voor eiser pas op 26 juli 2024 zal eindigen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [4] geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. [5] De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. Deze verlenging is daarom rechtsgeldig. De beslistermijn zou daarom op 26 juli 2024 eindigen. Op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn [6] mag de maximale termijn van 21 maanden na indiening van de asielaanvraag echter niet worden overschreden. De maximale beslistermijn eindigt daarom eerder, namelijk op 5 juni 2024.
4. Eiser heeft verweerder op 7 juni 2024 correct en tijdig in gebreke gesteld. Op 26 juni 2024, en daarmee meer dan twee weken na de ingebrekestelling, is het beroep ingesteld. Het beroep is dan ook gegrond. Er is sprake van bijzondere omstandigheden, de uiterste termijn van 21 maanden zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is overschreden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder op te dragen zo snel mogelijk op de asielaanvraag te beslissen, maar uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak. Er wordt een rechterlijke dwangsom van € 100 per dag opgelegd als verweerder niet binnen deze termijn beslist, met een maximum van € 7.500.
5. De volgende proceskosten worden toegekend: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,5.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op zo snel mogelijk maar uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin
u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit
verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet
deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten,
kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2103.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.
5.Vreemdelingenwet 2000.
6.Richtlijn 2013/32/EU.