In deze zaak heeft eiser op 26 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 5 september 2022 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak buiten zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn voor de asielaanvraag op 26 april 2023 is aangevangen, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op die datum heeft geoordeeld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, gezien de situatie in Italië met betrekking tot de Dublinverordening. De beslistermijn zou oorspronkelijk op 26 oktober 2023 eindigen, maar is verlengd tot 26 juli 2024 door de inwerkingtreding van de WBV 2022/22. Echter, de maximale termijn van 21 maanden na indiening van de asielaanvraag, zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, is eerder geëindigd op 5 juni 2024. Eiser heeft verweerder op 7 juni 2024 in gebreke gesteld en het beroep is op 26 juni 2024 ingesteld, meer dan twee weken na de ingebrekestelling. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd als verweerder niet binnen deze termijn beslist, met een maximum van € 7.500. De proceskosten worden ook aan eiser vergoed.