In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij haar referent. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie, verweerder, geen verweerschrift heeft ingediend en op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doet zonder zitting. Eiseres heeft op 16 februari 2024 een aanvraag ingediend, waarover verweerder binnen 90 dagen had moeten beslissen. De beslistermijn is door verweerder verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 16 augustus 2024 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft referent verweerder op 11 september 2024 in gebreke gesteld en is het beroep op 4 oktober 2024 ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank legt verweerder op om binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak een besluit bekend te maken. Indien verweerder besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. Tevens wordt verweerder een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50 en bepaalt dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 187 moet worden vergoed.
De uitspraak is gedaan op 29 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak.