Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
Beslissing
www.rechtspraak.nl
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Jemeniet, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen kon worden, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit was gebaseerd op artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening, waarbij Nederland een verzoek om overname aan Zwitserland had gedaan, dat op 20 juni 2024 door de Zwitserse autoriteiten was aanvaard. Eiser had op 16 april 2024 asiel aangevraagd, maar zijn visum was minder dan zes maanden verlopen op het moment van de aanvraag, wat volgens de rechtbank betekende dat de verantwoordelijkheid bij Zwitserland lag.
Eiser voerde aan dat niet al zijn persoonlijke omstandigheden in het voornemen waren betrokken en dat de overdracht aan Zwitserland onevenredige hardheid met zich meebracht, vooral gezien de situatie van zijn gezin in Jemen. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, voldoende had onderbouwd dat de persoonlijke omstandigheden van eiser in de beoordeling waren meegenomen. De rechtbank bevestigde dat de interstatelijke vertrouwensbeginsel van toepassing was, en dat eiser niet had aangetoond dat er tekortkomingen waren in de asiel- en opvangvoorzieningen in Zwitserland.
De rechtbank concludeerde dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling was genomen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser had de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.