In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 3 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had op 24 april 2023 een aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes maanden beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de beslistermijn is verstreken en eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank wijst erop dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Dit betekent dat eiser recht heeft op een beslissing op zijn aanvraag.
De rechtbank legt de minister een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank bepaalt dat de minister uiterlijk op 21 februari 2025 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank overweegt dat, hoewel de minister een termijn van 16 weken zou kunnen krijgen, dit in dit geval zou leiden tot een overschrijding van de maximale termijn van 21 maanden die is vastgesteld in de Procedurerichtlijn. Daarom is een kortere termijn van vier weken na de uiterste beslistermijn van 21 maanden vastgesteld.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.