ECLI:NL:RBDHA:2024:20222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
SGR 23/5382
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van inkomen uit arbeid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Eiser ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande en is op 27 september 2022 als taxichauffeur in dienst getreden. Het college heeft de bijstandsuitkering vanaf 27 september 2022 ingetrokken omdat eisers inkomen vanaf die datum hoger was dan de bijstandsnorm. Eiser heeft in oktober 2022 netto € 360,95 loon ontvangen voor zijn werkzaamheden in september 2022 en € 1.314,30 voor zijn werkzaamheden in oktober 2022. Het college heeft de inkomsten van eiser terecht toegerekend naar de maanden waarin de werkzaamheden zijn verricht, ondanks dat eiser nog in opleiding was. De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de over de periode van 27 september 2022 tot en met 31 oktober 2022 verstrekte bijstand terug te vorderen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijk onderzoek naar de bij het besluit betrokken belangen, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5382

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, het college
(gemachtigde: A.M. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering.
1.1.
Met het primaire besluit van 2 mei 2023 heeft het college eisers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 27 september 2022 ingetrokken en van eiser een bedrag van € 1.186,30 aan betaalde bijstand teruggevorderd, waarvan eiser na verrekening met het recht op vakantiegeld € 973,78 moet terugbetalen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 21 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij het primaire besluit gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Via een leer-werktraject is eiser op 27 september 2022 als taxichauffeur in dienst getreden bij [bedrijfsnaam] B.V. In de arbeidsovereenkomst staat dat eiser instemt met de scholingsovereenkomst. Kortweg moet eiser aan een scholingstraject deelnemen voor het behalen van zijn “CCV-diploma Taxichauffeur”. Deze opleiding is voor de helft door de werkgever betaald en voor de andere helft door het college. In afwachting van het succesvol afronden van de opleiding door eiser en omdat eiser nog in een proefperiode zat, heeft het college zijn bijstandsuitkering vanaf 1 november 2022 geblokkeerd. Eiser heeft in november 2022 zijn opleiding met succes afgerond en zijn chauffeurspas behaald.
2.1.
Voor zijn werkzaamheden in september 2022 heeft eiser in oktober 2022 netto € 360,95 loon ontvangen. Voor zijn werkzaamheden in oktober 2022 heeft eiser in november 2022 netto € 1.314,30 loon ontvangen.
2.2.
Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser vanaf 27 september 2022 een arbeidsovereenkomst is aangegaan en een inkomen boven de bijstandsnorm heeft. Van schending van de inlichtingenverplichting is geen sprake. Dat eiser het loon voor zijn werkzaamheden in september en oktober 2022 pas in respectievelijk oktober en november 2022 heeft ontvangen, betekent niet dat het college niet tot terugvordering over september en oktober 2022 mocht overgaan. De inkomsten moeten namelijk worden toegerekend aan de periode waarin ze zijn verworven. Dit betekent dat de inkomsten die in september 2022 en oktober 2022 zijn verworven, aan die maanden worden toegerekend.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de intrekkingsdatum van zijn bijstandsuitkering onjuist is, omdat hij tot eind november 2022 nog in opleiding was. Verder vindt hij dat hij in september 2022 recht heeft op een volledige bijstandsuitkering en dat alleen het in oktober 2022 ontvangen loon voor zijn werkzaamheden in september 2022 op zijn bijstandsuitkering over oktober 2022 in mindering moet worden gebracht.
Wat is het beoordelingskader?
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat eiser vanaf 27 september 2022 werkzaamheden verricht en dat hij het loon over september en oktober 2022 in respectievelijk oktober en november 2022 heeft ontvangen.
5.1.
Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt inkomen toegerekend naar de periode waarop dat betrekking heeft. Bij inkomsten uit arbeid is dat volgens vaste rechtspraak de periode waarin de werkzaamheden zijn verricht. [1] Dat betekent in dit geval dat het in oktober 2022 ontvangen loon voor in september 2022 verrichte werkzaamheden, wordt toegerekend naar de maand september 2022 en in mindering wordt gebracht op de bijstandsuitkering over die maand. Hetzelfde geldt voor het in november 2022 ontvangen loon voor de in oktober 2022 verrichte werkzaamheden. Nu niet in geschil is dat eisers inkomen vanaf zijn indiensttreding hoger was dan de bijstandsnorm, was het college bevoegd om de bijstand vanaf 27 september 2022 in te trekken en de over de periode van 27 september 2022 tot en met 31 oktober 2022 verstrekte bijstand van eiser terug te vorderen. Dat eiser in die periode nog in opleiding was, doet niet af aan het inkomenskarakter van het ontvangen loon en de bevoegdheid van het college om de bijstand in te trekken.
5.2.
Het gaat hier om een zogenoemde discretionaire bevoegdheid tot terugvordering. Het college is bevoegd maar niet verplicht om de verleende bijstand terug te vorderen. Een schending van de inlichtingenverplichting is namelijk niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Het college moet bij de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid om de bijstand terug te vorderen een belangenafweging maken. Uit rechtspraak volgt dat het college bij deze discretionaire terugvordering relatief veel beslissingsruimte heeft en dat in verband daarmee de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel minder intensief is. Verder volgt daaruit dat de terugvordering een noodzakelijk en geschikt middel is. Vervolgens is de vraag of de belangenafweging evenwichtig is. [2]
5.3.
Het bestreden besluit bevat geen (kenbare) belangenafweging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijk onderzoek naar de bij het besluit betrokken belangen en een draagkrachtige motivering. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met het motiveringsbeginsel [3] en het evenredigheidsbeginsel [4] . De rechtbank ziet om de volgende reden aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
5.4.
Het college heeft na vragen van de rechtbank alsnog toegelicht hoe de bij het bestreden besluit betrokken belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen. De toelichting van het college is als volgt. Het doel van het bestreden besluit is om uiteindelijk te komen tot een zorgvuldige besteding van gemeenschapsgeld, wat maar één keer kan worden uitgegeven. Dit is een gerechtvaardigd doel. Terugvordering van te veel ontvangen bijstand is volgens het college een geschikt en noodzakelijk middel om dat doel te bereiken. De terugvordering is niet onevenredig met dat doel. Eiser moet een bedrag van € 973,78 terugbetalen, hij heeft een netto-inkomen van € 2.200,- per maand, het aflossingsbedrag is in overleg op € 50,- per maand bepaald en het college heeft de netto-terugvordering in het belang van eiser niet gebruteerd. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die aan terugvordering in de weg staan en eiser is er ook mee eens dat hij vanwege zijn inkomen bijstand moet terugbetalen. Hij bestrijdt alleen de hoogte van het terugvorderingsbedrag. Het college heeft in overleg met eiser bewust de bijstandsuitkering van eiser niet direct stopgezet, omdat eiser nog in een proefperiode zat. De uitkering is wel vanaf 1 november 2022 geblokkeerd, zodat er geen onnodig hoge financiële gevolgen voor eiser zijn opgetreden.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het college met deze afweging zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van een goede besteding van gemeenschapsgeld in dit geval opweegt tegen de gezien de hoogte van het inkomen van eiser, beperkte, nadelige gevolgen die de terugvordering voor eiser heeft. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat eiser niet is benadeeld door de schending van het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiser in stand blijft. Het college moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
(…)
Participatiewet
Artikel 32
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan,
(…)
Artikel 54
(…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
(…)
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
(…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:996.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:711.
3.Zie artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie artikel 3:4 van de Awb.